Imah wilde nooit meer huishoudster worden, maar toen haar jongen zes jaar oud was, trouwde zij met een hollandsch onderofficier, die Karel zijn naam gaf.
Zoo gebeurde het dat Karel in plaats van de Cannebière, gewoon Mulder heette. Imah's man was trotsch op het mooie kereltje, maar 't verdroot hem toch, toen later zijn kinderen toevallig bruin waren. Karel wist niet beter of Mulder was zijn vader en Imah liet hem in dien waan, doch in stilte dacht ze nog altijd aan haren heer.
Karel moest officier worden en dat werd hij ook van uit Indië, toen vertelde Imah hem, wie zijn vader was en hoe alles gebeurd was.
Karel voelde een zekeren wrevel tegen de Cannebière, die hem niet eens zijn naam had gegeven; hij haatte den man, die van zijn moeder wel lijfsgenot gehad, maar haar later aan haar lot had overgelaten en hem een anderen naam liet dragen, dan dien, waarop hij recht had.
Hij zwoer zich te wreken op dien ontaarden vader, maar Imah liet hem beloven, dat nooit te doen, want dat de Cannebière iemand was, van wien ze nog zielsveel hield en dat Karel alléén voortgekomen was uit groote liefde, omdat zij boven alles een kind van hem hebben wilde, en zou hij, háar jongen, zich op dièn man willen wreken?
Neen, dat zou niet gebeuren, integendeel, áls Karel hem ooit eens mocht ontmoeten, dan zou hij tòch van hem houden. Als hij hem in den oorlog ontmoette dan zou hij zijn vader beschermen, ter wille van Imah, zijn moeder.
't Viel den jongen hard, maar hij gaf zijn woord en toen hij officier werd, moest hij naar Atjeh.
Hij was zoo moedig en kloek, dat hij al heel gauw een Militaire Willemsorde kreeg en een eeresabel. Zijn naam was op aller tong en wat de doekoen voorspelde bij zijn geboorte, werd bewaarheid.
Wie er ook gewond werd, hij niet; de kogels vlogen Karel om de ooren, niet één, die hem doorboorde.
Imah kreeg allerlei berichten over zijn moedig gedrag en verheugde zich over haren jongen.
Jhr. de Cannebière, die in Holland woonde en wist, dat een zekere luitenant Mulder, zijn zoon was, schreef hem en Imah een brief, dat hij Karel als zijn zoon wilde erkennen en hem zijn naam van Jhr. de Cannebière wilde schenken.
Hoe graag Imah, dat ook gezien had, niet om den adellijken titel, maar omdat ze zooveel van haren vroegeren heer had gehouden, haar zoon bedankte voor de eer; hij heette nu Mulder, anders niet. Zijn geboorte had hij verfoeid en nu hij beroemd was geworden, nu wilde hij hem tot zijn familie rekenen.
Neen, dàt liet zijn trots niet toe.
En zoo gebeurde het, dat een paar maanden daarna, toen Mulder in de soos met een paar vrienden zat te hombren, de soosjongen hem kwam zeggen, dat er iemand in de voorgalerij was om hem te spreken.
Mulder volgde hem en stond op eens vlak tegenover een ouden heer met knap uiterlijk, die tot hem zeide: ‘Ik ben de Cannebière, je vader, wees niet vertoornd, ik kon de verleiding niet weerstaan, om je te zien. 't Is waar, ik heb niet mooi gehandeld, maar je moet je ook in mijn toestand als 2e luitenant verplaatsen.
Wees overtuigd, dat ik hetzelfde zou gehandeld hebben, als jij gedaan hebt, maar nu ben ik gekomen, om alles goed te maken, reik mij de hand, mijn jongen!’
Karel stond onbewegelijk, hij stak geen hand uit, zijn gelaat stond strak en hij antwoordde: ‘Ik moèt van u houden, want ik heb 't beloofd aan mijn moeder, maar 't valt me zwaar, weet dat wèl.’
‘Als je 't niet kunt, Karel, doe je dan geen geweld aan, ik weet wel, dat ik tegenover jou geen recht van spreken heb, maar ik beken alle schuld, en Karel, iemand, die schuld bekent, staat hoog!
Wees er van overtuigd, dat, waar je me ook noodig mocht hebben, ik altijd tot je dienst ben. En nu, zeg me, waar je moeder woont.’
Karel reikte zijn vader de hand en bracht hem naar Imah, die nooit gedacht had, haren toean nog eens in levenden lijve vóór zich te zien.
Niettegenstaande alles, begon Karel toch van de Cannebière te houden, en deze, die tot de invloedrijkste lui behoorde in Holland, was zijn zoon in alles ter wille.
Ook Mulder en kroost en Imah bezorgde hij een prettigen ouden dag; door dit alles maakte hij goed, wat hij aan Karel had misdaan.
De talisman had zijn uitwerking niet gemist: de Cannebière bleef daardoor steeds aan Imah denken; dit was Imah's klein geheimpje. - - - -