probeeren! Zij echter, die vandaag, evenals mlle Laloe, jong en met ontwakende zinnen van normaal vrouwenlichaam, den loopbaan van ‘staatsman’ vrij en frank en nog zonder gezinsverplichtingen inslaan, zullen te eeniger tijd, evenals deze het nu reeds aankondigt als haar wensch, óók hare moederinstincten (lees haar lijfsbegeerten) willen bevredigen. En, daar zij dan niet metéén haar staatkundigen loopbaan er aan zullen geven, komt men daarmede tot dien in het bovenvermelde, zeer juist geteekende spotprentje-toestand, van verlaten, aan hun lot overgelaten kinden, omdat vader en moeder beide buitenshuis arbeiden voor het ‘heil van den staat’, inplaats van in te zien, dat dit véél beter wordt bevorderd door het opkweeken van een zedelijk, geestelijken lichamelijk-krachtig toekomst-geslacht; iets wat aan níemand beter is toevertrouwd dan aan de verstandige, thuiswakende, de opvoedingleidende moeder!
Ziedaar, mijn persoonlijk standpunt! Toch moet het mij van het hart, dat niets tweeslachtiger en onlogischer en onrechtvaardiger is, dan de hedendaagsche wettelijke regeling, welke der vrouw toestaat bijna alle betrekkingen te vervullen vroeger alleen voor mannen bekleedbaar, maar haar tegelijkertijd ontzegt het politiek vóórrecht aan die betrekkingen verbonden: dat der mondigheid als staatsburger.
Eén van tweeën. Of breng de vrouw terug tot de bescheiden rol haar vroeger toegewezen, sluit voor haar den toegang tot de Universiteiten, verbiedt haar het dokter-, advocaat-, het domineeschap, of, indien gij haar in al deze, en in nog zoovele andere dingen op één lijn stelt met den man, laat haar dan óók genieten van datgene waarvan haar manlijke collega geniet: stemgerechtigdheid.
Zóó logisch volgt, dunkt mij, uit den tegenwoordigen toestand het recht tot kiesrecht voor de vrouw, dat als zoodanig het druktegedoe der ‘suffragettes’ en der congres-dames volkomen overbodig lawaai toeschijnt, omdat immers de vervulling harer wenschen te véél ligt in den loop der dingen om lang te kunnen uitblijven. Een maatschappij, zooals wij die op dit oogenblik hebben, waarin de vrouw naast den man arbeidt, en hem in al zijn betrekkingen op zijde streeft, waarin de hedendaagsche man zelf dit dikwijls toejuicht, en zulk een toestand vereenigbaar acht met de ware vrouw-bestemming, maar waarin men haar nogthans onthoudt het recht van den staatsburger, - zij is een overgangsperiode, een tusschending tusschen verleden en het heden, waarvan het naderend einde niet lang meer kan uitblijven. ‘Wat de mensch zaait zal hij ook maaien.’
De mannen-zelf hebben de vrouw zóóveel veroorloofd, zóóveel gegeven in de laatste jaren, dat zij nu niet kunnen blijven stilstaan op den glooienden weg, maar medemoeten, moeten tegen wil en dank.
Wat daaruit zal volgen ten slotte? Naar ik geloof en hoop - en uit dat oogpunt beschouwd is deze beweging vóór vrouwenkiesrecht een geluk misschien - een zóó algeheele omkeer der maatschappij, een zóó volkomen ineenstorting van dat wat alleen een volk sterk en groot maakt: het gezinleven, dat dááruit geboren wordt, uit die ineenstorting, een hernieuwing, een omkeer, een herleving van het nu geminachte vrouw-bestaan in zijn vrouwelijke bezigheden. Reeds zijn er teekenen, die daarheen wijzen, reeds doet b.v. de uitwerking van de vrouwenbeweging, en de daarmede gepaard gaande minachting voor huishoudelijke bezigheden, zich op onrustbarende wijze voelen in de dienstbodenquaestie, waardoor heel veel dames gedwongen worden zelve de handen uit de mouw te gaan steken, en terug te keeren tot het zelf-verrichten van handen- en huis-arbeid, waarvoor zij geen geschikte meiden kunnen vinden. Want de geheele klasse, waaruit vroeger een fatsoenlijke dienstbode voortkwam, bedankt er sinds lang voor zich te ‘vernederen’ tot zoo iets als koken, strijken, wat dies meer zij, en elk, wie maar eenigzins de middelen ertoe bezit, en financieel, en wat verstandelijke vermogens betreft, prefereert het verpleegster, of onderwijzeres, of iets anders van dien aard, te worden. Logisch gevolg: goede, vertrouwbare, bekwame, uit den netten burger-stand voortkomende dienstboden worden zóó zeldzaam, dat zij, die haar kunnen veroveren, bereid zijn haar met héél hoog loon te betalen, ten koste van de overgroote massa van minder-bemiddelde mevrouwen, die het maar moeten stellen met wat zij voor meer bescheiden betaling krijgen kunnen, en daardoor -, hoezeer haar hart ook moge haken haar nuttigheden buitenshuis -, wel genoodzaakt worden nu en dan tot zichzelve aan het werk zetten.
Op dezelfde wijze zal, meen ik, óók vrouwenkiesrecht ten slotte er toe bijdragen de steeds meer verwikkelde vrouwenquaestie tot een eind-oplossing te brengen, door terugkeer op den vroegeren weg. Want, geef de aankomende meisjes en de jonge moeders de gelegenheid zich naar hartelust te vermeien