De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAntwoorden.
| |
[pagina 634]
| |
dat de groote, goede liefde samen kan gaan met 'n iets in den persoon dien we liefhebben, dat ons minder aantrekt, ja zelfs tegenstaat.’ - - Kijk eens, lieve Pauline, het is moeilijk op zulke algemeen-gestelde vragen een antwoord te geven bijwijze van stelregel voor iedereen, omdat in zulke gevallen het eene karakter hemelsbreed verschilt van het andere, en de eene tevreden is met een veel makker en veel gewoner soort ‘liefde’ dan de ander; m.a.w., bij heel veel jonge meisjes komt de zóógenaamde ‘liefde’ wel eens achterna; zij willen wel graag trouwen, zij ontmoeten dan een man dien men haar aanprijst als goede-partij, zij voelen geen bepaalden afkeer van hem, en ze zeggen dus ja, op hoop dat de rest, de ‘liefde’, dan wel volgen zal. En inderdaad, die volgt dan ook heel dikwijls wel, in dien zin, dat het eerste huwelijksjaar gewoonlijk juist voor haar, voor de vrouw, heel wat moeilijkheden meebrengt, totdat ze de compensatie voor wat ze toen moest doormaken leert vinden later in haar kinderen, haar positie, haar heele getrouwde-vrouw-leven, in de deugden ook van haar man, in zijn carrière, in alles in een woord wat ze dóór hem heeft ontvangen van het lot. - Zie, dat alles is voor verreweg de groote meerderheid van de vrouwen volmaakt voldoende om zich gelukkig te voelen van lieverlede; de ‘groote’ liefde komt niet voor in de meeste levens, en, komt zij voor, dan leidt zij niet eens altijd tot gelukkige huwelijken, lang niet altijd. Vandaar dat bezadigde menschen nog niet zoo groot ongelijk hebben, indien zij de prozaïsche bewering opstellen, dat een ‘mariage de raison’ heel dikwijls beter afloopt dan eene uit louter liefde, uit louter passie gesloten echtverbintenis. Dat zit 'm dáárin, dat liefde en huwelijk twee hemelsbreed-verschillende dingen zijn; liefde is een geluksroes; huwelijk is een samen door het leven gaan, om - ook al houdt men nog zoo veel van elkaar - toch samen óók véél lasten, véél zorgen, te dragen en te deelen, veel teleurstellingen in elkander te leeren overwinnen, veel onaangename plichten naast elkaar te vervullen. - Om daarom op Uw twee vragen nader terug te komen, ja zeker, ik-ook geloof ‘dat men altijd in het huwelijk over iets moet heenstappen’ (let wel, dat gij spreekt van huwelijk). Hetzij over finantieele zorgen, hetzij over een minder knap uiterlijk, (een niet bij elkaar passen van figuur b.v., als de een lang is en de ander klein) hetzij over een niet geheel en al tot dezelfde maatschappelijke klasse behooren, hetzij over een of andere familie-‘schande’ door dezen of dien, die den naam in opspraak bracht, hetzij ook over eenig gebrek of ondeugd, die wij liever zouden willen missen in den aanstaanden echtgenoot. - Juist omdat niets volmaakt is op deze aarde kan men ook geen huwelijk sluiten met een volmaakten man, of onder geheel en al volmaakte nevenomstandigheden, en is het dus het verstandigst geen onmogelijke en daardoor nimmer te bereiken illusieën te gaan koesteren. - Daarna echter voegt gij ophelderend toe aan deze eerste vraag: ‘Is U van oordeel, dat de groote, goede liefde samen kan gaan met 'n iets in den persoon dien we liefhebben, dat ons minder aantrekt, ja zelfs tegenstaat.’ - (Let wel, dat gij nu spreekt van liefde). In dat geval nu, waar èchte liefde in het spel is, geloof ik niet dat die kan samengaan met een iets dat ons tegelijkertijd tegenstaat in den bewusten persoon; het een sluit het ander uit. Het is misschien mogelijk dat een meisje, dat ondanks dien eersten afkeer toch trouwt met dien bewusten man, later veel van hem gaat houden na het huwelijk, hetzij in een kalme achting en vriendschap, hetzij zelfs met een warmer gevoel van teederheid; die mogelijkheid is niet uitgesloten natuurlijk, maar ik vind het een waagstuk daarop te bouwen, een kansrekening, die heel dikwijls zal misslaan, en die afhangt van elk karakter en elk geval afzonderlijk, zoodat men daarop geen algemeen en afdoend antwoord kan geven. ‘Als ik 's iemand ontmoet, die me bijzondere attentie bewijst, en ik vind hem ook bepaald over 't geheel sympathiek, en ik denk me dan in hoe het leven met hem samen wel zou zijn, dan denk ik wel in de eerste plaats: ‘Hoe zouden we samen de vele, lange winteravonden thuis en tête-à-tête doorbrengen!’ Ik vind dezen gedachtengang van U zeer verstandig en zeer natuurlijk, en ik wil U, daar ik steeds graag antwoord met mijn persoonlijke ondervinding, vertellen hoe het mij-zelveging bij mijn eerste huwelijksaanzoek. ‘Hij’ was een in alle opzichten goede partij, geheel van mijn stand, van dezelfde godsdienstige en politieke richting van mijn vader; hij was daarenboven rijk, hij had een uitstekende positie, hij was geheel onafhankelijk, van adel; in een woord, voor een meisje van even achttien jaar, | |
[pagina 635]
| |
zooals ik toen, was het vooruitzicht voor den dag te komen onder onze kennissen met dezen nog geen dertig-jarigen echtgenoot, op wien niets slechts te zeggen viel, die overal achting en sympathie genoot, en aan wiens zijde ik een prachtige positie in den Haag zou hebben ingenomen, natuurlijk allervleiendst en alleraangenaamst, en ik wil U heel eerlijk bekennen, dat het mijn jongemeisjes-hoogmoed niet weinig vleide door hem te worden uitverkoren -; voeg daar nu nog bij, (juist dáárom haal ik U, in verband met Uw eigen woorden, dit voorbeeld uit mijn eigen leven aan,) dat ik, precies als gij, wèl sympathie voor hem voelde, eerlijke vriendschap, gráág met hem praatte, hem ontwikkeld en verstandig in zijn ideeën vond, in een woord uit een oogpunt van vriendschappelijken samen-omgang gráág in zijn gezelschap was. - En toch heb ik geen oogenblik voor mij zelve getwijfeld wat ik antwoorden zou, als hij mij ten huwelijk vroeg, heb ik, toen mijn vader zijn officieel huwelijksaanzoek ontving, met de meestbesliste zekerheid gezegd: Ik wil niet, - omdat ik het reeds vooraf geheel met me zelve ééns was wáárom ik niet durfde. En ik zal U dat vertellen, die reden, juist omdat het bijna komiek is van onschuld, maar, juist óók, omdat het daardoor illustreert wat gij bedoelt als gij U afvraagt: hoe zouden we de lange winteravonden samen doorbrengen? Weet ge wat ik mij namelijk afvroeg: hoe zou ik het vinden met dien man één slaapkamer te deelen? Want, verder gingen mijn voorstellingen niet, omdat ik van de rest absoluut geen begrip had, niets wist van de eigenlijke geslachtsgemeenschap als zoodanig. Ik heb dit elders reeds meermalen gezegd: ik wist niet hoe dat alles precies toeging, en stelde mij daardoor niets verder voor dan het samen de slaapkamer en het bed moeten deelen, en ik voelde instinctmatig daarbij een afkeer, een tegenzin, een rilling. - Dat gevoel waarschuwde mij, dat ik dien man niet liefhad, dat ik, evenals gij, nimmer den moed zou hebben een geheel leven lang met hem te deelen. - En ik geloof, wat mijn persoonlijk karakter aangaat, dat het goed is geweest voor mij te hebben geluisterd naar die stem, inplaats van mij te laten verlokken door het plezier van een schitterend en vroegtijdig huwelijk, want ik behoor niet tot de naturen, die zich kunnen plooien en schikken naar een onbeminden man, en zich weten te ‘gewennen’ aan 't een of ander van intiemen aard. Maar, of dat daarom nu met elke vrouw zoo zal zijn, zou ik niet durven beweren; bij de meesten is het temperament niet sterk ontwikkeld, althans bij hollandsche vrouwen niet, en velen harer ‘gewennen’ zich wèl van lieverlede aan 't een of ander in dergelijken zin. Alles saamgenomen, als er een physieke afkeer bestaat, een tegenzin voor lichamelijke aanrakingen, dan is dat zeer zeker een bewijs, dat het meisje dien man, die haar dien afkeer inboezemt, niet liefheeft, want, het is onzin, en een geheel verkeerde en tot noodlottige gevolgen leidende preutschheid, in de liefde en de huwelijksquestie, wat het meisje aanbelangt, de zinnen weg te redeneeren en te spreken van ziels- en geestelijke-liefde alléén, etc. Wie alleen die soort ‘ziels’-liefde voor een man voelt, heeft hem niet lief als aanstaand echtgenoote, maar voelt slechts voor hem vriendschap; misschien, heel dikwijls zelfs, is dat gevoel veel langduriger, veel hechter, veel inniger, veel zelfopofferender, dan de voorbijgaande roes eener zinnenbekoring, hetgeen niet wegneemt dat bij een liefde-huwelijk, en bij alles wat daaraan voor de vrouw verbonden is, zal zij zich gelukkig voelen daarin, nóódig is óók: aantrekking harer zinnen, liefde in lichamelijken zin. Ook in het belang der kinderen is dat noodig, want het is een feit, dat de uit een van weerszijden mooie, gezonde liefde geboren kinderen veel beter en gezonder en flinker en mooier ter wereld komen, dan de met tegenzin of passief verwekten. - De voorbeelden die gij mij aanhaalt betreffen gedeeltelijk zulke questies van lichamelijken tegenzin, en, ja, dan geloof ik voor mij, dat men er niet over moet ‘heenstappen’; op gevaar af van zich, als men het wèl doet, diep ongelukkig te maken; gedeeltelijk echter raken die voorbeelden standverschil of kleine verschillen van levensgewoonten. En, wat die betreft, meen ik dat men zich wèl kan leeren gewennen aan elkaar, omdat er altijd, ook bij de meest intieme verhouding en de meest groote zielsgemeenschap, dingen zullen zijn waarin de een anders denkt of voelt of oordeelt dan de ander. Daar geldt het dan zich een beetje naar elkander leeren schikken; om bij Uw voorbeeld te blijven, indien de een veel houdt van kaartspelen en de ander niet, dan zal het dunkt mij voor de vrouw niet zoo héél erg zijn, terwille van die liefhebberij van haar man, zich aan hem des avonds te offeren; hij zal voor haar ook wel eens wat moeten | |
[pagina 636]
| |
overhebben dat hèm niet bevalt, visites maken, vervelende vriendinnen uit haar jonge meisjes-tijd te logeeren hebben, winkelen, enz., enz. In het samenleven dag aan dag is er altijd toegevendheid en inschikkelijkheid van beide zijden noodig, en dat komt ook wel terecht (tenminste als er de goede wil toe is, van beide kanten, dóór onderlinge toegenegenheid). - Op dezelfde wijze denk ik over Uw bezwaar van standverschil. Als de man in questie zelf van mijn eigen beschaving was door opvoeding en levensomstandigheden, dan zou ik mij niet laten terughouden hem te huwen door overwegingen van dien aard, dat hij een of ander familielid bezat, die een winkel had. Ten eerste vind ik het volstrekt geen schande een winkel te houden;Ga naar voetnoot1) ten tweede zijn in ons land de standen, als men het goed beschouwt, steeds zeer dooreen gemengd; ten derde heerscht tegenwoordig veel meer de oppermacht van het geld als maatstaf van stand, wanneer men maar veel luxe ten toon spreidt, dan de ‘deftige’ afkomst. - In den Haag heb ik een familie gekend, die héél rijk was, en waarvan het geheele fortuin kwam van den grootvader, die met kousen uit Duitschland in ons land was gekomen, als marskramer. In mijn tijd trokken heel veel menschen van ‘stand’ den neus op, achter den rug om, over deze familie, maar, toen de zoon en de dochter volwassen waren, huwde de laatste met haar geld iemand uit een der oudadelijkste geslachten waarop wij kunnen bogen, en een Haagsch jong meisje, dat uitmuntte door haar inbeelding en airs, juist in zulke standquesties, was dolblij den rijken zoon te mogen trouwen. En nu worden diezelfde menschen, die eens den neus ophaalden voor die familie, boos als je hen aan die dagen en aan hunne opinies van toen herinnert, want nu zijn ze ermee verwant, mèt die familie. Zoo is de wereld; geld is alles in onze dagen. Ik heb hetzelfde gezien met een ander geval, van een heel-rijk man, die altijd op den nek is aangezien om zijn afkomst, maar wiens kinderen de schitterendste partijen deden later, juist wat stand betreft, om den rijken bruidschat dien zij meebrachten. En aldus verdwijnt, niet alleen bij ons, maar in Frankrijk, in Duitschland, in Engeland, overal in een woord, de adel, de stand, de afkomst, in de geld-menschen, wier fortuin stamt van dikwijls iets veel minder achtenswaardigs dan een winkel. Waarom dan daarop - op een winkel - neerzien? Of op welk beroep of vak ook neerzien? Voor mijpersoonlijk zou slechts de vraag gelden: Is de man, dien ik ga huwen, die dagelijks zal zitten tegenover mij, en zal deelen mijn leven, mijn gewoonten, die zal worden de vader, de mede-opvoeder, mijner kinderen, mijn gelijke in beschaving en in manieren en in opvoeding? Zoo hij dit niet was, zou ik voor mij niet aan zijn bijzijn kunnen gewennen, maar indien wèl, dan zou mij voor de rest zijn nederige afkomst, of de door zijn familie uitgeoefende winkel-beroepen, geen overwegend bezwaar zijn tegen mijn verbintenis met hem. Absoluut niet. - Ten slotte herhaal ik nog eens met allen nadruk: bedenk wel, dat ‘de groote liefde’, zooals gij het noemt, iets geheel anders is dan een huwelijk dat leidt in den gewonen zin tot wat men noemt geluk. Neen, bij een ‘groote liefde’ behoeft men niet met zichzelve te redeneeren, zichzelve voor te houden: ik moet over dit of dat ‘heenstappen’, juist omdat een groote liefde tijdelijk blind is, vóór de hartstocht is bevredigd althans; maar, de ‘groote liefde’ komt niet in èlk leven, en is ook geloof ik geen levensbehoefte voor de groote meerderheid der vrouwen, voor wie een eerzaam, kalm huwelijk, een vredig samenzijn, meer dan voldoende is tot ‘geluk’. Zulk geluk, zulk blijvend, bescheiden huwelijksgeluk, heeft in de meeste gevallen niets te maken met ‘de groote liefde’ en, om zulk huwelijks-geluk te verkrijgen, zal men zeker over een of ander moeten heenstappen, en wel doen de illusies niet zóó hoog te stellen, dat zij onbereikbaar blijven. - Niets van deze aarde is volmaakt; juist dáárom zei ik, dat ‘de groote liefde’ tijdelijk blind is, want, wie nuchter ziet, die ziet altijd en overal de een of andere schaduwzijde, het een of ander gebrek, hetzij in uiterlijk, hetzij in karakter, hetzij in levensomstandigheden van den betrokkene - en, (vergeet dat niet,) die schaduwzijden, die gebreken, zij zijn er óók aan Uwen kant; gij moet ‘heenstappen’ over 't een of ander, maar hij-ook moet datzelfde doen, wat U betreft, - zoodra gij beide zijt ziende geworden. En die tijd komt; als gij elkander huwt, en een lang leven te samen dóórmaakt naast elkaar, dan komt zij, ook bij een groote liefde, te eeniger tijd voor U-tweeën, de tijd van helderziendheid, want, passie en liefde duren korter dan het man-en-vrouw-bestaan van gehuwde lieden.Ga naar voetnoot1) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|