vreugde schept aan vele kinderlijke dingen, wier verstand niet vóór den tijd rijp is. Want Cats woord is nòg waar: vroeg rijp, vroeg rot.
Ouders, maakt uw kind zoo spoedig mogelijk flink en zelfstandig, maar houdt zijn hart jong en jeugdig. Voor beide is ernstige bezigheid een heerlijk ding, èn in de periode van Kind tot Vrouw èn daarna.
Daar is de schooltijd van de lagere, van de middelbare school. Welk een mooie, aan regelen gebonden arbeid, opvoedend ook door den ernst en den regel, door den gezelligen omgang der leerlingen, het aanknoopen en onderhouden van vriendschapsbanden, het meeleven der ouders met den arbeid der kinderen en de onvermijdelijke school ‘moppen’. Maar daarna voor vele meisjes? Ze komen thuis. Thuis! een mooi, heerlijk woord en niet alleen voor haar, die in den vreemde is, al wordt eerst dan - als met alle dingen - het woord ten volle begrepen en gevoeld. Maar hoe vaak wordt het meisje in huis van eigen huis vervreemd, als de ouders niet meegaan in onschuldige dingen, met de maatschappij, waarvan hun kind eens een jong, frisch, nieuw deel zal vormen, als zij in een star conservatisme al het nieuwe uit den booze achten, of ook als het meisje haar boekenkennis hooger stelt dan de wijsheid der ouders. Dan moeten er botsingen komen.
De goede moeder en huisvrouw begint zoetjes aan haar kind de practijk der huishouding in te prenten en hoopt op of - wanhoopt aan de toekomst. En menige verzuchting wordt luide of in stilte geslaagd: ‘daar komt nooit een goede huisvrouw van’. Maar gesteld, de verstandige lessen der practijk geven alle hoop op succes, zou dan het meisje nog niet wat mogen weten, van kleins kinderen? Niet van die heel kleine alleen, maar van 3-4-5 jarigen?
Hoe moeten ze bezig gehouden worden tot in hun oog nuttigen arbeid? Hoe leeft en werkt hun phantasie? Hoe gaat men het best met ze om? Och, wat zouden ze veel leeren en welk een plezier zouden ze zich zelf bereiden door ook eens een jaar lang ernstige bezigheid te zoeken aan een Fröbelschool! En wat zouden onze bewaarscholen er bij winnen, tot bloei komen, als ze in plaats van - vooral in kleine plaatsen - vaak onbeschaafde helpsters, vrijwillige, belangstellende jonge welopgevoede krachten mocht opnemen en opnemen met open armen.
In plaats van? Dat is niet noodig, en niet goed want ze ‘stooten anderen 't brood uit den mond.’ (H.L.) Ze ontvangen immers hier les, niet in kook- en huishoudkunst, niet in knippen, maar in een voor de meesten even noodige kunst: omgaan met kinderen.
Het is niet waar, dat iedere goede moeder bij intuitie den juisten weg inslaat. Aan kussen en omhelzen, aan knuffelen geen gebrek, maar ze bezig houden op verstandige wijze en zóó dat het kind voor eigen gevoel vruchtbaar werk levert... ho maar! Zelfs hier is het kostbaarste geschenk... betaalde hulp, gediplomeerde kinderjuffrouwen of... de dienstboden.
Misschien is dit punt geschikt voor discussie. Naar aanleiding van ‘Hollandsche Zindelijkheid.’
C.B. is zeker een dame, die met verstand schoonmaakt en met gematigd zoogenoemd overleg huishoudt, poetst, afstoft, enz., die niet schoonmaakt, omdat het de dag is of de tijd, maar omdat alles een beurt noodig heeft, daar het vuil en stoffig is.
Er wordt wel eens gezegd, dat de oppositie in dezen veelal van mannen uitgaat, omdat deze er door te veel verontrust worden en hun dagelijksche gemakken voor een poosje moeten missen. Doch geloof maar C.B., vaak gaat het zoo, dat hoe dierbaarder den mannen iets is in de vrouw, des te meer ze er mee plegen te gekscheren. Ze vinden het bijna allen, wàt heerlijk, weer in een zindelijke kamer te zitten, waar alles je tegenglimt. Maar het voortdurend verschikken van meubelen, het verwoede aanvallen op alles, dat niet vuil is, het kunstmatig werkverschaffen aan zich zelve en de boden, het niet éénmaal in toepassing kunnen brengen van de regel: ‘wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen’, ‘Karthago moet verwoest worden’ en ‘de kamer moet een flinke beurt hebben’ - al dienden hoogere belangen voor te gaan, het verliefd-zijn op de meubelen, het eeuwige stofverjagen, dat zooveel tijd in beslag neemt, dat er geen uurtje van rustig samenzijn met man of kinderen overschiet, nòch voor de lectuur van een boek en vooral: het buiten-haar-humeur zijn als de mallemolen voor een poos weigert te gaan zooals de zeer zindelijke huisvrouw wil, dat is voor den man een straf. Hij weet al heel gauw, dat de vrouwen één kwetsbare plek meer hebben dan de mannen, dat zijn: de vloeren en de gangen en het salon. Maar hij kan niet inzien, dat dit hoofdzaak van het leven moet zijn.
En de gordijnen? Zou men niet een beetje meer licht in onze kamers laten binnendringen; dat heerlijke zonlicht, die onovertroffen zonnewarmte, voor geest en lichaam beide zoo goed!
V.