schijnlijk en onnoozel ‘Eind goed-al-goed’, ter bevrediging van medelijdende gemoederen!? Bedreven in ‘reinheid’-lectuur en ‘ooievaars’- wijsheid, en andere gewichtige onthullingen, reeds van af den zuigelingsleeftijd, is het hedendaagsche kind vroegtijdig rijp voor de ‘realistische kunst’ van Kamertjeszonde en Levenslol, en ziet dientengevolge met souvereine minachting neer op de goedkoope sentimentaliteit van een Annie Foore, in haren Indischen roman.
Niet geheel zonder reden! Er zijn dingen in dit verhaal, als mooi en edel bedoelde dingen, die ik niet geloof dat heden ten dage een schrijver, in denzelfden zoetsappigen geest als die der auteur van Bogoriana, voor zijn of haar rekening zou willen nemen; omdat tegenwoordig ieder onzer, die nàdenkt, het er over ééns is dat die dingen, alles wel beschouwd, noch mooi noch edel zijn. Om dáàrop de aandacht te vestigen, vond ik het der moeite waard, dit in zoo veel opzichten verouderde boek, nu het een derden druk beleeft, hier wat nader te beschouwen, naar zijn goede en kwade zijden beide! Zoo dikwijls protesteer ik tegen het moreele verval in bijna elk opzicht, dat zich openbaart in onze literatuur, uiting van den tijdgeest, dat het mij een aangename plicht is ook eens te kunnen wijzen op punten van vooruitgang juist wáar het moreele opvattingen geldt. Immers, heb ik geen gelijk, wanneer ik met blijdschap constateer, dat in onzen tijd niemand meer die zich zelf respecteert, de verantwoording zou willen op zich nemen van bombast en woordenpralerij, als die welke voorkomt in ‘het besluit’, naar aanleiding van James ‘heldenfeiten’, evenmin als er in onze dagen, geloof ik, één dominee zal gevonden worden, die den moed zou hebben, zulke ‘heldenfeiten’ op die wijze openlijk in de kerk, te ‘vieren’ met lofpsalmen!
Want zeker, ik weet wel, dat men over de mogelijkheid van ‘wereld-vrede’ verschillend kan denken, en ik haast mij er bij te voegen, dat ik zelve behoor tot hen, die in deze questie een pessimistische overtuiging er op nahouden, reden waarom ik persoonlijk dan ook niet meedoe aan betoogingen en bonden en alles wat dies meer zij van anti-militaristischen aard. Het is echter iets anders in de oorlogen te zien een noodzakelijk kwaad, een dier vele onuitroeibare ellenden verbonden aan het aardsche bestaan, dan te gaan verheerlijken en lofzingen het elkaar doodslaan, op gewoonlijk zeer mensch-onteerende wijze, in den valsch klinkenden, sentimenteelen toon, welken Annie Foore aanslaat, omdat haar ‘held’ zoo en zoovele Atjehers van het leven beroofde, - wier éénige misdaad was, dat zij hun vaderland verdedigden, en bedankten voor vreemde overheersching. - Het motief, dat luitenant James tot die ‘heldenfeiten’ bracht, is daarenboven óók kostelijk, als men het wat nader bekijkt. Hij zit heel aangenaam en naar zijn zin op Buitenzorg, als adjudant van den Gouverneur-Generaal, en geen haar op zijn hoofd denkt aan vaderlandslievende begeerten van den Atjehers mores te gaan leeren, om zichzelf een lauwerkrans te winnen daardoor. Slechts de onkreukbare trouw der door hem aangebedene mevrouw Verschuere, aan haar eigen man, doet hem besluiten, als een onvoorzichtig woord haar heeft gekrenkt, (alles gaat namelijk zéér in eer en deugd toe bij Annie Foore), zijn ontslag te vragen, om, door overplaatsing naar Atjeh, op andere gedachten te komen. Geen ‘vaderlandsliefde’, of wat daarvoor doorgaat, is dus in het spel, maar een egoïste begeerte zichzelf te verstrooien, door een bloedbad aangericht onder menschen tegen wien hij persoonlijk niets heeft. Natuurlijk (namelijk in romans van het verouderd slag van Annie Foore,) werkt die medicijn prachtig! Met
klewang-houwen overdekt, vindt Mevrouw Verschuere haren aanbidder terug, op dezelfde boot, die háár overvoert naar Holland. Stervend, door den arts opgegeven, is háár aanblik voldoende om hem te genezen! Verpleegster-spelletje aan boord (alles stééds in eer en deugd), samen reizen naar haar ouderlijk huis, mijnentwege, tot zóóver heb ik niets tegen den goedkoopen, en voor licht aangedane gemoederen wellicht zéér roerenden onzin van dien aard! Maar, als we dan te hooren krijgen, dat dominé te ‘Bloemduin’ liefst de geheele gemeente laat ‘wachten’ in de kerk, op den te laat komenden ‘held’, omdat hij en die gemeente hem begroeten met een lofzang ter eere zijner ‘heldendaden’ op de Atjehers:
‘Loof, loof den Heer, mijn ziel, met alle krachten,
Verhef zijn naam, zoo groot, zoo heilig 't achten!’,
zie dan valt er niet meer te glimlachen over de onnoozelheden van goedkoop effect-bejag, waarmede Annie Foore haar roman tot een bevredigend slot wil brengen, maar slechts zich te ergeren over zulk een spotten met wat waarachtig godsdienst is, met wat waarachtige menschenliefde leeraart. Stelt U voor, een God, die er plezier in zou hebben, dat een bloedjong luitenantje, die uit ‘liefdesmart’,