elke hoogere krachtsopenbaring van een Staat van den 2en rang beteekenis.’
Met cijfers en historie laat schrijver ons duidelijk gevoelen hoe reuzengroot de groei is geweest van dit kind-landje van voor veertig jaar. En hij laat erop volgen:
‘Toch blijft het zeer de vraag of Rumenië zonder den hoogen zin, het vroed beleid en de energieke volharding van zijn eersten koning ooit tot zichzelf zou gekomen zijn, en of zelfs Koning Carol de booze geesten had kunnen bezweren, indien hij niet gedragen ware geweest door den rustigen geloofsmoed van zijn geheel eenige Gemalin.’
In de volgende bladzijden wordt ons een begrip gegeven van hetgeen deze Landesvater en Landesmutter zijn en waren voor hun land. Wie leest niet graag over deze voortreffelijke vorstin, de bekoorlijke schrijfster en dichteres Carmen Sylva, (door haar moeder vermaagschapt aan ons Vorstenhuis) die op den dag van haar blijde inkomste te Bucharest schreef: ‘Maintenant je n'ai qu'un seul désir, c'est qu'à l'heure de ma mort tous les pauvres suivent mon cerceuil.’
‘Carol en Carmen Sylva’, zoo besluit de schrijver, ‘ze zijn een koningspaar zooals geen eeuw er een tweede oplevert, en Rumenië zou lang nog niet zijn, wat het in zoo kort tijdsbestek geworden is, indien het op zijn donkere wegen niet door den vorstelijken glans van zoo dappere kloekheid en zoo heilige deernis was geleid.’
Over Rusland wordt lang uitgeweid en volgt men den schrijver met niet minder belangstelling. Verrassend is het licht dat wordt geworpen op de troebelen in dat reuzenrijk. Een teruggang door de Russische geschiedenis der verloopen eeuwen leert ons heel anders zien de tegenwoordige woelingen in hun noodzakelijke oorzaak, leert ons begrijpen, l'âme russe waarover de volgende woorden zijn aangehaald: ‘Son grand charme et sa grande force, c'est qu'il n'a pas été entamé par notre aride scepticisme. De là vient qu'à travers son apparente grossièreté il a souvent l'âme moins grossière que les peuples extérieurement plus policés.’
Tot een klein besef van de hooge moeilijkheden voor 't Russische bestuur doet ons de volgende slotsom eenigszins doordringen:
‘De tegenstrijdigheíd, waarop men hier stuit is, dat eenerzijds de inrichting van het Russische leven in de Mir en nog sterker onder de Kozakken, zeer autonoom is, en bijna democratisch is ingericht, maar dat in de concentratie van het Rijk de meest volstrekte autocratie heerscht. Tusschen dit autonome leven beneden en die autocratische macht van boven een organischen band te leggen, is bijna onmogelijk.’
Volgt het zeer interessante thema der Zigeuners, het volkje, dat reeds in onze kinderjaren in de vreeselijkste verhalen rondspookte voor onze verbeelding. Werkelijk, wat wij van hen hoorden was bij uitzondering niet te sterk gekleurd. Het vermoeden bestaat, dat de Zigeuners afstammen van Kaïn over wien het vonnis werd uitgesproken: Gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
‘Bij hen eenerzijds dezelfde schijnreligie als bij Kaïn en anderzijds dezelfde breuke met alle hoogere zedewet, vooral uitkomend in hun wreedheid en in het licht achten van den moord.’
Hun aantal wordt geschat op één millioen en al hetgeen schrijver ons van hen weet te vertellen is vn. te danken aan onvermoeide onderzoekers, waarvan er één zelfs 35 jaren onder hen leefde. Onze sympathie kunnen de Zigeuners moeilijk verwerven en, waar de auteur ons echt Christelijk wijst op den duren plicht der naastenliefde tegenover die schijnbaar niet te helpen schepselen, is het heel menschelijk, dat we onze Oostelijker buren het zoete gezelschap van dit nomadenvolkje volstrekt niet benijden.
Ook het Joodsche probleem, waaraan zoovele weldoorkneede bladzijden zijn gewijd, is van meer belang voor 't Oosten.
Schrijver behandelt het met zekere vooropgezette sympathie, die echter een strengrechtvaardig oordeel niet schijnt uit te sluiten. En hoewel Cesar Lombroso, zelf van Joodsche afkomst, poogt te bestrijden, dat de Joden inderdaad een volksgeheel uitmaken, moet ieder die nagaat, hoe ze zonder hierarchie, zonder leidend verband hun innerlijk verband in aard en typen de eeuwen en landen door wisten te bewaren, den schrijver toegeven:
‘Israël onder de volken is en blijft een providentiëel wonder voor wie in de profetieën gelooft, een onoplosbaar raadsel voor wie ze verwerpt.’
Van Constantinopel heet het, dat de indruk van majesteit en schoonheid door dit beeld van menschelijk leven gemaakt op wie het aanschouwen mag, overweldigend is, en van deze in geheel eigenaardigen zin internationale wereldstad geven de volgende 50 bladzijden ons een levendig beeld.