Het gaat hier dus om de hulp aan te nemen van een werkvrouw. Daarmede worden niet bedoeld de zoogenaamde jeugdige dag-dienstboden, die het liefst in scholen en gebouwen werkzaam zijn, om aan haar flodderlust toe te geven. Ook niet de dagmeiden, die graag veel verdienen voor weinig dienstprestatie. Ik bedoel de ouderwetsche werkvrouw, d.w.z. de bedaagde weduwen, en huisvrouwen, zooals we ze vroeger hebben gekend, en die uit den dienstbodenstand gesproten, naast de dienstmeisjes, huismeubels in onze woningen waren geworden, en waaruit dikwerf de baker zich ontpopte, of de vrouw door wie de overledenen werden ‘afgelegd’. Die menschen verdienden op die wijze een stuk brood, en worden nu verdrongen door de losloopende dagmeiden, en ongehuwde jonge werkvrouwen.
Een werkvrouw kan het alleen niet af, maar waarom kan de vrouw, en vooral de dochter des huizes niet zelf het kleine werk doen, en zou het niet mogelijk zijn de vroegere oppassers weder aan het werk te stellen of jonge huisknechtjes aan te nemen, die het grove huiswerk, als kachels aanmaken en uithalen, schoenen poetsen, brandstoffen aanbrengen, boodschappen doen, enz. deden, ten einde de werkvrouw aan het gewone meidenwerk te laten! Zelfs zou men dan niet eens geregeld van den ‘kok’ behoeven te eten, of het zich lastig maken door eigen kokerij.
Trouwens dat zoogenaamd ‘zich behelpen’ zou niet veel langer dan één jaar duren.
Evenals nu in Duitschland, waar de markt overvoerd is, zou in ons land ook gauw een overcompleet zijn van dienstmeisjes. Als slechts een tiende deel harer eens een jaar lang gewandeld had, en daardoor buiten verdiensten geweest, dan zouden zij al hare bespottelijke pretenties wel afgeleerd hebben, en een bescheidener toon aanslaan.
‘Zij kunnen niet buiten ons,’ dat is der meiden leus; stelle de vrouw daartegenover een andere: ‘maakt u los van de meiden’, en de overwinning is haar!
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.