Gedachtenwisseling.
Liefde.
Aan H.B.
Niet omdat ik ‘in mijn extaze geen woord van twijfel hebben kon’, schreef ik U, maar omdat ik weet, hoe aanstekelijk moedelooze stemmingen werken, en hoe moeilijk het is ze te beheerschen. Ik herkende in Uw klacht, die ik werkelijk niet ‘slechts heb aangevoeld als een uiting van zwakheid, van slapte, als een klacht in zucht tot klagen’ een oude vijand, en waarschuwde voor hem, omdat ik wist, hoe gevaarlijk hij is! Indien ik bij U was geweest op dien donkeren middag, lieve H.B., was ik stil naast U komen zitten en had ik U zacht deze zelfde woorden gezegd; ik geloof, dat ze U dan ànders hadden geklonken! Ik wilde U even naar Liefde doen zien, omdat ik weet, dat haar stralende warmte ons vertroost en bemoedigt, óók waar wij lijden om anderen, omdat Zij ons leert onze droeve gedachten op zijde te zetten en sterk te zijn juist terwille van die anderen, opdat wij troost en kracht voor hèn hebben!
Ons leven een aaneenschakeling van stemmingen? Ja, het ìs zoo, helaas! maar wij hebben een wil, en aan Liefde's hand kunnen en moeten wij hen leeren beheerschen, de kracht en de rust zoeken en vinden, om ten allen tijde, vrij van ons zelf, anderen te kunnen steunen. Dàt heb ik alleen willen zeggen en ik begrijp niet, dat U hebt kùnnen lezen: ‘laat ik maar stilletjes blij zijn voor mezelf, en me van de anderen niets aantrekken’. In dat zelfde stukje waar U mij die zelfzuchtige gedachte toeschrijft, spreekt U mijn eigen wensch uit: anderen door mijn persoonlijkheid Liefde te leeren kennen. U voelt U tegenover dien wensch klein, nietig, in Uw willen en kunnen beperkt; ik evengoed, ook zoo klein, zoo onwaardig vaak, maar ik ben het me niet onmiddellijk droef-klaar bewust, dat die wensch onvervuld moet blijven’; dat ligt maar aan ons zelf - zeker het gaat niet in een dag, niet in een jaar zelfs, voor we gehéél Liefde zijn, niet in dit heele leven - maar, als wij ernstig Liefde willen uitstralen, niet op een bizondere wijze, maar eenvoudig in al ons denken en doen, dan leeren wij zéker ànderen zien, wat Liefde is, dan wekken we haar stellig bij anderen en op de heerlijkste wijze: onbewust! Het bewust te kunnen is zaligheid, maar draagt het groote gevaar dat wij ons zelf zoeken en niet Haar. En denk niet, dat wij alleen uitverkoren werden haar te leeren kennen. Zij zoekt àllen, ook ‘die anderen’, al zien wij het niet. Zij werkt in stilte; moge Zij ons bereid vinden, als Zij 't door òns wil doen!
Ik ben hartelijk blij voor U, dat U met Uw artikel iemand goed deedt (mijn vrees ten trots!!) en dat kàn ook niet anders als Liefde, de sterke, de wijze, U drong het te schrijven! Zij heeft gelukkig meerdere wijzen om zich te vertolken dan alleen de mijne; maar, omdat wij menschen zijn en Haar zuiver licht toch altijd een tintje van onze persoonlijkheid geven, daarom mogen we elkaar, als we in dat tintje eenig gevaar voor hen, die haar niet kennen, meenen te zien, wel waarschuwen, niet waar? Als ik dat zoo onhandig deed, dat het U verdriet gaf, spijt me dat heel erg; Uw liefde zal het mij echter, hoop ik, vergeven, omdat ik nog pas léér loopen op Liefde's weg.
L.P.