den arbeidersstand, wordt alles gemakkelijk gemaakt. - Hoe er verbetering zal komen? Ja, wie zal dat zeggen? Ik voor mij denk, dat het op den langen duur zóó niet kan blijven, omdat de markt wordt overvoerd van studeerende meisjes, vrouwelijke kantoorbedienden, vrouwelijke postbeambten, in een woord van vrouwen, die hetzelfde willen uitvoeren als de mannen Daardoor wordt het verkrijgen van huiselijke hulp, van 'n gezellig interieur, hoe langer hoe moeilijker, en ook wordt het veroveren van een baantje hoe langer hoe twijfelachtiger, door dien dubbelen sollicitantentoevloed, want, waren er vroeger 100 mannen-alleen voor dit of dat, nu zijn er 100 vrouwen òòk nog, die evenzeer mee-solliciteeren. Uit zulk een onhoudbaren toestand moet iets nieuws geboren worden, een reactie moet volgen. Het is thans reeds een aller gedachten beheerschende questie, dat de huwelijken zoo afnemen; omdat daardoor het aantal geboorten vermindert; want, ook al leven de hedendaagsche menschen, vooral in Frankrijk, meer dan vroeger in vrije liefde, voor de kinderen deinzen zij terug, om den er aan verbonden ‘last’, juist doordien de vrouw geen zorgende moeder wil zijn, maar verlangt haar beroep, haar betrekking, te blijven vervullen; onverschillig of zij met een man leeft of niet. - Voor dat zeer onmiddelijke en zeer nadeelige gevolg van de hedendaagsche toestanden, de vermindering van geboorten, kan niemand meer de oogen sluiten. En zoo geloof ik dan ook zeker, dat wij op de een of andere wijze een algeheelen omkeer te gemoet gaan. Maar ik-zelve weet evenweinig als gij te voorspellen wanneer en hoe.
Ja, mijn vriendin heeft een heel prettig bezoek afgelegd bij Uw nicht moeder II; (die nu een ander pseudoniem koos) en vond haar heel sympathiek. - Het verwondert mij dat gij mij nooit zaagt op het balcon onzer kamer in Villa Mignon, want daar zat ik dien zomer wel eens; met mijn gezondheid gaat het dezen winter veel beter; sinds ik voor mijn hart een leefregel volg, dien ik van een duitschen specialiteit kreeg, welken ik dit najaar consulteerde.
- Uw instemming met mijn afkeer van te snel-rijdende auto's deed mij vooral ook daarom veel genoegen, omdat Uw eigen manier van aan zulke chauffeurs Uw afkeer te toonen mij bijzonder amuseerde. Ik zal hem maar niet openbaar maken hier, U alleen in gedachten de hand drukken; omdat ik zoo houd van menschen die voor hun opinie durven uitkomen. Onlangs was ik hier op de Groenmarkt getuige van een ellendeling-hondenbezitter, die het arme dier bij den tram liet loopen, terwijl hij-zelf er in zat, en het beest niet het minste begrip scheen te hebben van gevaar, want steeds tegen den tram opvloog. Ik heb dien man van harte 'n ongeluk toegewenscht - en dat méén ik - hardop toegewenscht, tot hevige verontwaardiging van eenige voorbijgaande jufferen, die me héél hardvochtig vonden. Ik verzeker U echter dat ik dien vent voor mijn oogen op de straat een ongeluk had kunnen zien krijgen, zonder eenig medelijden te voelen. - Hoe jammer dat Uw verlof dezen zomer met zulk een keel-ontsteking een ongelukkig en ongezellig einde nam. Dat ken ik óók al; ik weet dus uit ondervinding hoe ellendig men zich daarvan voelt.
Uit Uw tweeden brief citeer ik dadelijk, dat gij hem hebt geschreven om Uw sympathie te betuigen met het hoofdartikel van Gouda indertijd. Ja, dat helst gij goed geraden, dat zij eene collega is van U; ik geloof dat ik U dat gerust mag verraden. Als gij haar schrijven wilt, waarom dan niet per gedachtenwisseling hier, dat deden reeds meerderen vóór U, gelijk gij trouwens zult hebben gezien. Ik geloof zelfs dat dit heel goed zou zijn, omdat anderen zoo dikwijls daarvan en daardoor leeren, wanneer werkende meisjes zelve getuigen van hare ondervindingen. - De Uwe stemmen zoo geheel overeen met wat ik ook altijd zeg: het is zoo gemakkelijk in een boek te doen, alsof arbeid altijd opwekt, maar in de werkelijkheid gaat het net andersom, en vermoeit arbeid geweldig. Als ik met mijn werk klaar ben, gaat het mij net als U, dan ben ik heel dikwijls te moe om uit te gaan of te praten.
Ook wat gij zegt omtrent de wezenlijk zoo mooie, maar helaas dikwijls zoo weinig-begrepen taak eener goede huisvrouw: haar omgeving het aangenaam te maken, door gezelligheid, vriendelijkheid, vroolijkheid te verspreiden, beaam ik ten volle, en dat ook is iets wat heden ten dage ten opzichte van ondergeschikten, van dienstboden, van juffrouwen, of inwonende een betrekking bekleedende dames, zoo heel dikwijls wordt vergeten door de steeds ‘nuttige’ of steeds ‘vergaderende’, of de ‘kunst’ naloopende huisvrouwen. -
Met ‘die vrouw’ bedoelde ik inderdaad die door U zoo goed gekende en zoo juist in Uw brief aan mij getypeerde feministe. Alleen het feit dat zij - met hare zoogenaamde hooge ‘principes’ - dien man om zijn geld nam, vind ik juist van zoo iemand zoo degoutant, omdat zij daardoor zichzelve verkocht, en niet eens behoorlijk het koopcontract nakomt, want, inplaats van thuis te zijn en hem te verplegen, gaat zij redevoeren, en wil geen kinderen hebben - en speelt een rolletje van zijn geld, waartoe haar anders de middelen volslagen hadden ontbroken. Zulke vrouwen zijn een schande voor haar geslacht.
Gij schrijft ‘naar aanleiding Uwer correspondentie met B.W. van de K., wilde ik ook eens aan U vragen hoe U er over denkt, of rijke meisjes gesalarieerde betrekkingen mogen aannemen.’
Eigenlijk heb ik reeds, meen ik, mijn meening dienaangaande wel eens geuit, wil U echter gaarne nog kortelijk herhalen, hoe m.i. een gefortuneerd meisje in zooverre niet is gerechtigd een gesalarieerde betrekking aan te nemen, wanneer zij die aanvaardt onder het motto: ‘Ik wil nuttig zijn’. Want, het kan nooit ‘nuttig’ zijn, daardoor een minder gefortuneerde mededingster van een baantje te berooven. Of echter een gefortuneerd iemand daarom verplicht zou zijn alle salaris af te wijzen, is een andere vraag. Mannen die veel geld hebben, nemen óók betrekkingen aan welke gesalarieerd worden - en niemand vindt dat hun kwalijk te nemen. Alleen, zij wenden geen hooge principes, geen ‘nuttigheids’-drang voor. - Daarentegen vind ik het beslist slecht tegenover ongefortuneerde meisjes, wanneer wel-gefortuneerden zich aanbieden ‘zonder salaris’ voor 't een of ander; want daardoor drukken zij de weekmarkt. Gij herinnert U de voorbeelden die ik onlangs in dat opzicht aanhaalde in de Lelie; o.a. van die rijke verpleegster, die voor niets gaat verplegen bij hare vriendinnen-kraamvrouwen. Deze geven haar dan tot dank een klein cadeautje, en dientengevolge worden de collega-verpleegsters, die het om den broode doen moeten, uit een zekere gierigheid op zijde gezet, door dames die heel goed een dure kraamvrouwen-verpleegster kunnen betalen en haar ook stellig nemen zouden - als die rijke vriendin er niet tusschen kwam, met hare aanbieding: voor niets. - 't Geen gij mij schrijft van die ‘nuttige’ feministe hier ter stede, die een juffrouw van gezelschap bij hare moeder zet, en ondertusschen zelve elders ‘nuttig’ is in de maatschappij, is een staaltje uit hedendaagsche toestanden, waarover men zou moeten lachen, als het niet zoo in-treurig ware. Zeg, wat mij betreft, aan Uwe zuster, dat ik haar bewonder om haar waarachtige
nuttigheid.
't Zal de schrijfster van Esperanto zeker interesseeren, dat U die taal zoo aantrekt, en gij door haar hoofdartikel werdt geboeid. Persoonlijk voel ik er niet voor, omdat ik niet geloof aan en het welslagen van een wereldtaal. Hebt gij overigens gelezen hoe zij in Bologna, bij gelegenheid eener tentoonstelling, voor het eerst als de officieele taal zal worden gebezigd -?
Uw brieven doen mij waarlijk heel veel genoegen, en waarom gij U over Uw stijl zoudt verontschuldigen weet ik waarlijk niet; die is uitstekend; en Uw handschrift leest zich als gedrukt. - Dat ik U kan helpen is voor mij de grootste voldoening, daarom wil ik ook U herhalen wat ik aan meerderen schreef reeds, hoe ik er mij op ga toeleggen, het zoo in te richten, dat de antwoorden meer onmiddelijk volgen op de brieven. - Dat zinnetje van mij aan ‘G.’ onlangs, dat U troostte: hoe wij-ook, mijn vriendin en ik, dikwijls zoo heel veel doormaakten samen, is wáár, en toch is deze tijd uit mijn leven een zoo heel bevoorrechte, vergeleken bij vroeger, lang vóór zij en ik elkaar kenden. Gij zult daarvan wel lezen in de Dagboekbladen - al zegt men daarin ook niet alles; niet het allerintiemste dikwijls - ik gaf ze juist daarom aan U allen, omdat gij er uit zult zien, dat ik-óók weet wat bittere ondervinding, wat levensstrijd is. - Dank dus voor Uw brieven, en schrijf steeds zooveel gij wilt.