Brieven uit het hooge Noorden door Maria Petrovna.
XIII.
Evenals zooveel moois uit den ‘goeden, ouden tijd’ heeft ook de oud-Hollandsche winter ons blijkbaar zoo langzamerhand in den steek gelaten en zoo hij al eens een poging waagt zijn roem te handhaven en de schilderachtige ijstafreelen, op zoo menig doek door onze oude meesters vereeuwigd, weer in het leven te roepen, dan is gewoonlijk de aankondiging van een ‘hardrijderij op schaatsen’ al voldoende hem weer voor minstens een maand op de vlucht te jagen!
En nu wed ik, dat menig liefhebber van de edele schaatsenrijdkunst zich Archangel als het land van belofte zal voorstellen, als ik vertel, hoe hier gedurende minstens zeven maanden de rivier met een dikke ijskorst bedekt is en de gedachte in hem zal opkomen: ‘Daar is het tenminste nog eens de moeite waard, als de winter nadert, de schaatsen te laten slijpen!’
Toch is niets minder waar: de gelegenheid tot schaatsenrijden hier kan niet halen bij die, welke Holland biedt, zij het dan ook soms voor korten tijd.
Voortdurend is hier n.l. een vrij aanzienlijke sneeuwval: het ijsvlak op de rivier is steeds met een dikke sneeuwlaag bedekt en op deze groote breedte heeft de wind vrij spel, waardoor het ondoenlijk is zelfs maar een klein gedeelte vrij van sneeuw te houden; dan zou men wel een heel leger baanvegers nacht en dag moeten laten werken - en dan zou nog niemand komen rijden, om de eenvoudige reden, dat het voor baantje-rijden veel te koud is!
Dus eigenlijk een Tantelus-kwelling, nietwaar Hollandsche schaatsenrijders? te weten, dat daar een groot, sterk ijsvlak is, maandenlang, en er niets van te genieten!
Eenige vergoeding verschaft men zich wel, door in een soort tuin de sneeuwbedekte paden met water te begieten, waardoor zij berijdbaar worden en dan dit surrogaat met den naam ‘IJsbaan’ tegen entreé voor de liefhebbers open te stellen, op enkele dagen zelfs met muziek van 6 half bevroren blaasinstrumenten en als de avond niet te koud is met lampion-verlichting.
Maar ik denk, dat geen Hollander op deze ‘IJsbaan’ jaloersch is en dan maar liever tevreden afwacht, of de winter in het vaderland hem de gelegenheid geeft, al is het wat zelden, om heerlijke tochten op schaatsen te maken, waarvan hier nooit sprake kan zijn.
Wel begint hier een andere sport op te bloeien, die veel meer reden van bestaan heeft: ik bedoel het sneeuwschoenloopen, uit Skandinavië hier als het ware geïmporteerd.
Ik veronderstel, dat men wel eens afbeeldingen gezien heeft van deze sneeuwschoenen: het zijn lange, smalle planken (een paar Meter lang) van voren eenigzins spits en omgebogen, wel wat gelijkend op roeispanen. Op de helft ongeveer zijn riemen aangebracht om den voet te bevestigen en de beweging, die men bij het loopen te maken heeft, is een recht-uit-voortschuivende, met telkens een lichte doorbuiging in de knieën. Gewoonlijk heeft men een stok in de hand om zich ‘af te zetten’ en het is ongelooflijk met welk een vaart men met deze hardloopers over de sneeuw voortglijdt, zonder daarin merkbaar weg te zakken.
Sommige liefhebbers spannen op de groote vlakte nog een soort zeil op en komen dan met halve inspanning dubbel snel voorwaarts. Dit zeil wordt zoo geplaatst, dat men er met den rug tegenaan leunt, terwijl men het touw in de hand houdt; maar het vereischt veel oefening en handigheid om er mede te manoeuvreeren en zijn richting te regelen.
Men is zelfs begonnen een compagnie militairen op sneeuwschoenen te laten oefenen, naar het voorbeeld der Scandinavische naburen, wat zeker heel praktisch is, want gebrek aan sneeuw heeft men hier toch minstens een half jaar niet en het is bovendien een gezonde sport, waaraan het geheele lichaam deelneemt.
Verder behoort hier het zeilen met zoogenaamde ijsschuitjes ook tot de bekende wintervermaken, maar dan moet de temperatuur niet te laag zijn anders is het een te koude liefhebberij, omdat men geen beweging heeft.