De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDeze brieven zijn afzonderlijk voor de Holl: Lelie geschreven en komen niet voor in andere bladen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natuurlijk ook de pluimstrijkerige schrijvervoor-dametjes Marcel Prèvost medewerkt - met het fameuze idee aanzetten om een Académie Française voor dames op te richten of, zoo men liever wil, samen te stellen. En zoowaar, de gansche mondaine pers te Parijs maakt zich over dat idee warm en begroet het met pathetische phrases, die weeïg naar salon of boudoir rieken. Een Académie Française voor dames. Natuurlijk ook van veertig leden, precies als die voor de mannen - er zijn zoo van die onafwendbare getallen, niet ongelijk aan onafwendbare gevaren. Een Académie Française van 40, zegge veertig dames.... Het mocht wat! Nu ben ik een weinig bang, misverstaan te worden, en fluistert een stem uit het gezelschapsleven mij toe: Imitez de Conrart le silence prudent. Heb ik niet soms de verholen ergernis van menigen Bataaf gaande gemaakt door te uiten, wat ik over de Hollanders als ras dacht.... en nog denk? Hebben eertijds zelfs niet sommige mijner landgenooten zich boos gemaakt over mijn uitingen omtrent de halfbloeds? Heeft niet onlangs nog een fanatieke Zionist - ik weet er geen beter woord voor - mij zoowat afgeschilderd als ‘le dernier des soi-disant crìtiques’, omdat ik het gewaagd had, zijn ras eenige minder goede eigenschappen toe te schrijven? En zoû ík nu, nog wel in ‘De Hollandsche Lelie’, het aandurven, het idee van een litteraire instelling, uitsluitend voor dames, af te tuigen, met de kans, dat nu ook eenige dochteren Eva's de wapens tegen mij zullen opnemen? Ziet, ik ben meer een medestander van Schiller, met zijn ‘Ehret die Frauen! u.s.w.’ dan van Schopenhauer, waar hij allerlei invectieven liet regenen op de arme hoofden van het ‘kurzbeinige, schmalschultrige und breithüftige Geschlecht’. En desnoods zoû ik een lans kunnen breken voor de overdreven galanterie van Scarron, toen hij rijmelde: Elle avait au bout de ses manches
Une paire. de mains si blanches,
Que je voudrais, en vérité,
En avoir été souffleté.
Doch op het punt van vrijheid van gedachtenuiting ben ik onwrikbaar. En dat schenkt mij den moed om onbewimpeld te zeggen, dat ik, n'en déplaise alle hyperfeministen en mondaine bladen, bovenomschreven idee van ‘Femina’ belachelijk en een Académie Française voor dames-alleen een paskwil vind. Sapristi! het zoû al ‘je reinste’ onmogelijkheid zijn om over de gansche wereld en door alle eeuwen heen veertig letterkundige vrouwen bijeen te brengen, in staat om een instelling te vormen, die geen parodie zoû wezen van de Académie Française, hoe dikwijls en veelvuldig ook deze laatste gesmaad moge zijn geworden. Hoe hopeloos wordt, ‘à plus forte raison’, het geval, als de keuze wordt beperkt tot één natie en één tijdperk, hier tot onze tijdgenootelijke Françaises. Veertig Fransche académiciennes (een nieuw woord) - het lijstje is heusch bij lange na niet vol te krijgen. Want.... Neen, laat me straks de gebeurlijke kandidaten aanstippen. Wat, ja, wat dit-en-dat-ter-wereld, zoû de feministische Académie Française, het onsterfelijke vrouwelijke veertigtal doen? Wat zoû de werkkring dezer.... quarantaine zijn? Tot den officieelen werkkring van de Académie Française behoort onder meer het samenstellen, het redigeeren van den ‘Dictionnaire de l'Académie Française’, het nationale taalkundig standaardwerk. Al moge nu, in 1855, Maxime du Camp - die later zelf onder de ‘immortels’ is opgenomen geworden - het volgende hebben geschreven: ‘Le jour où un gouvernement décrétera la dissolution de cette fade compagnie de bavards, qui n'a même pas la force de porter le poids de son Dictionnaire, il aura bien mérité de tout ce qui tient á coeur les gloires immortelles des arts et des lettres’ -, de rechtvaardigheid gebiedt te erkennen, dat er, ten opzichte van het illustere woordenboek, niet altijd geluierd is onder den koepel van ‘l'Institut de France’. Maar wat moeten nu de veertig onsterfelijke dàmes doen? Waar moeten zij zich meê bezig houden? Een Académie Française is toch geen theekransje. Of zou het doorluchtige nieuwe veertigtal aan het oudere voorstellen, dat dit laatste genootschap zich uitsluitend met de mannelijke woorden heeft bezig te houden, de vrouwelijke overlatend aan ‘les immortelles’? Het mannelijke instituut kent ‘prix de vertu’ aan vrouwen toe. Moet nu het vrouwelijke prijzen van deugd en eerbaarheid aan mannen uitdeelen? De ‘immortels’ bekronen de werken zoo van mannen als van vrouwen. Wat blijft er voor de ‘immortelles’ over? Zoodra er in de Académie Française een zetel is opengevallen, wordt er onmiddellijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op onrustbarende wijze geïntrigeerd door diverse kandidaten en niet zelden ook door sommige der académiciens zelven. Gelooft ge niet, dat er bij een feministische Académie Française nog meer... kuiperijen... zouden... plaats... hebben, aangenomen, dat, zooals tenminste Yvonne Sarcey beweert, ‘les femmes, heureusement, restent toujours femmes, c'est-à-dire passionnées, frémissantes, vindicatives, jalouses de leurs prérogatives et de leur influence’? En ach, gelooft ge ook niet, dat samenkomsten van veertig schrijfsters, verschillende in leeftijd, stand, opvoeding, omgeving, talent, schoonheid en zelfs... toilet, dikwerf niet zoo heel vredig zouden afloopen? ‘Verricht een man een bizondere daad’, zei eens ik-weet-niet-meer-welke wijsgeer, ‘dan steekt er altijd een vrouw achter.’ Omgekeerd kan men zeggen, dat, wanneer een vrouw zich beheerscht, het door den invloed van een man geschiedt. En ik vrees, dat veertig schrijfsters, zonder één mannelijk element boven of naast hen, zich al te ras, om eens de zachtste uitdrukking te bezigen, zouden laten gaan. In 1811 dongen Michaud en Campenon naar den fauteuil, opengevallen door het overlijden van Delille. Michaud, naijverig en nijdig, rijmde geestig: Au fauteuil de Delille aspire Campenon.
A-t-il assez d'esprit pour qu'on l'y campe? - Non.
Campenon, van zessen klaar, antwoordde even geestig en rijk-rijmend: Au fauteuil de Delille on a porté Michaud.
Ma foi! pour l'y placer, il faut un ami chaud.
Bij Sapho! wat zouden de aspirant-académiciennes - uitzonderingen daargelaten - elkander doodgooien met epigrammen... en den nasleep van dien. En men beweert, dat, in het algemeen gesproken natuurlijk, op het papier de vrouw beduidend minder geestig is dan de man. In den loop der eeuwen heeft de Académie Française zich weleens onsterfelijk geblameerd door, nu eens willens, dan weêr onwillens, onrechtvaardigheden te begaan, met name kleine of heelemaal geen talenten in haar midden op te nemen en waarlijk groote mannen het ‘dignus est intrare’ te onthouden. Onder de laatsten noem ik: Descartes, Saint-Evremont, Molière, Hamilton, Pascal, Saint-Simon, Regnard, La Rochefoucauld, Lesage, l'abbé Prévost, Jean Jacques Rousseau, Diderot, Joseph de Maistre, Mirabeau, Beaumarchais, André Chénier, Rivarol, Honoré de Balzac, Lamennais, Béranger, Théophile Gautier, Théodore de Banville, Emile Zola, Alphonse Daudet. Ik vrees met groote vreeze, dat een feministische Académie nog veel meer onbillijkheden zoû begaan, gegeven de sneller werkende hartstochten en gevoelens der vrouw. Wat 'n onsterfelijke blameeringen in het verschiet! Wat zoû dan een vrouwelijke Arsène Houssaye van latere dagen een lijvige ‘Histoire du 41ème fauteuil de l'Académie Française (féminine)’ hebben te schrijven! Een reuzenarbeid! Neen, van welken kant ik de zaak ook beschouw, ik zie geen heil in het stichten van een feministische Académie, noch in Frankrijk, noch in... Holland, noch in... Dahomey. Nergens.
* * *
Intusschen: ‘ce que femme veut, Dieu veut.’ En door die wereldbeschikking is het mogelijk, dat het dilettantische weekblad ‘Femina’ zijn zin krijgt, vooral als Marcel Prévost het schoteltje opwarmt. En dit is niet onwaarschijnlijk, overmits deze auteur op het oogenblik zelf kandidaat is voor een der zes open zetels van de mannelijke Académie Française en de hulp van vrouwelijke zijde te allen tijde van eenig, ja, van niet weinig gewicht is geweest in de aanstelling tot ‘immortel.’ Alphonse Daudet heeft dit zelfs geimmortaliseerd. Aangenomen nu, dat de zaak haar beslag zal krijgen en eerlang een Académie Française der schoone sekse zal verrijzen - ik hoor Jules Barbey d'Aurevilly in zijn graf felle dingen zeggen -, welke schrijfsters komen daarvoor in aanmerking? Welk veertigtal is er bijeen te brengen? De zoekenstaak wordt ons vergemakkelijkt door de omstandigheid, dat in 1899 een zekere madame Georges Régnal heur schrijvenden seksegenooten heeft voorgesteld, een ‘reine de la littérature’ te kiezen. Waarom ook niet? Het plebisciet had Léon Dierx reeds tot ‘prince des poètes’ en Xavier Privas tot ‘prince des chansonniers’ verheven. Waarom zoû er nu niet ook een litteratuurkoningin worden benoemd, zij het slechts door een plebisciet ‘en petit comité’, door schrijfsters alleen? Er waren 62 stemsters - geen kleinigheid, vind ik. De uitslag der stemming voor het litteraire koninginneschap was als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts verkregen elk 1 stem: Eve, Sainte-Thérèse, Anna, comtesse de Noailles, Lucien Perrey, Camille Pert, Marc de Montifaud, Blandy, Caro de Ségur, Vincent, Eudoxie Dupuis, Augusta Coupey, Aimée Fabre, Gue, Marie Krysinska, Jean Laurenty, Tolo Dorian, madame Edmond Rostand (Rosemonde Gérard), Jane de la Vaudière, Ouïda, Sarah Bernhardt, Eléonore Duse, Marinoska, Bentzon, Rhoda Broughton, Browning, Braddon, Maria von Ebner-Eschenbach, Wilhelmine Heimburg. Wat dunkt U van zoo'n stemming? Blijkt daaruit niet ten duidelijkste, dat vooralsnog vrouwen ter stembus heel veel te leeren zouden hebben? In de eerste plaats tracht men zich de mogelijkheid te verklaren, dat 62 dames tezamen niet minder dan 115 stemmen hebben uitgebracht. Ettelijke dames moeten dan meer dan 1 koningin op het stembriefje hebben benoemd. Voorts zijn er op eventjes 49 schrijfsters stemmen gevallen - uitgebracht door slechts 62 kiezeressen (waarvan - ja, dat vergat ik haast - buitendien 11 zich van stemmen hadden onthouden). Wijders de verrassende keuze! Onder de schrijfsters, op wie een of meer stemmen gevallen zijn, vindt men ettelijke ganschelijk onbekende of zeer onbeduidende. En Carmen Sylva, een toonbeeld van een vorstin wellicht, maar zeker een artiest van den derden of nog lageren rang, is heel hoog op het lijstje komen te staan. Waar bleven daarentegen - de keuze scheen zich niet tot de levende schrijfsters te moeten beperken, zie de op madame de Sévigné en George Sand gevallen stemmen - de namen van waarlijk groote ‘femmes de lettres’, zooals madame de Staël, Marceline Desbordes-Valmore, madame Emile de Girardin en Louise Ackermann? Saperlipopette! de 62 kiezeressen waren zelf schrijfsters, zoodat men wel mag veronderstellen, dat zij niet meerendeels verstoken zijn van kritischen zin. En toch.... Neen, met allen eerbied voor de goede eigenschappen van Eva's dochteren, zie ik voor deze eeuw al bitter weinig heil in een Académie Française voor dames-alleen. De romanschrijfster en chroniqueuse Marie-Anne de Bovet uitte zich, als een echt ‘enfant terrible’, als volgt bij bovenvermelde koninginne-keuze: ‘De toutes les réponses qui vous parviendront, une seule, je crois, serait sincère: celle qui dirait sans pudeur: “C'est moi.” Faute d'avoir ce courage, on s'en tire en nommant George Sand ou Mme de Staël, comme dans une enquête parallèle nos confrères masculins sortiraient Balzac ou Victor Hugo, ou autre nom de cet acabit.’ Wel, ik geloof - en in den loop der eeuwen hebben de feiten het bewezen -, dat het met de ‘hommes de lettres’ niet zoo erg gesteld is. Slechts een zeer kleine minderheid is Queridoïaansch van zelfverheerlijking en zelfgenoegzaamheid. Trouwens, iemand als Querido is eigenlijk diep te beklagen. Madame C. Bachi schreef eens: ‘La vanité croît en proportion de l'insuccès chez certains hommes’. Welnu, als Querido meent, dat hij Dante, Shakespeare, Zola en Tolstoi in zijn zak heeft, en niettemin geen sterveling in het buitenland hem zelfs bij naam kent en naar alle waarschijnlijkheid ooit zal leeren kennen... Doch ik dwaal af, door het vrouwelijk milieu, waarin mijn gedachten zich op het oogenblik bewegen. Waarom, zoo zal wellicht menige lezeres vragen, wordt dan de bestaande Académie Française niet ook voor vrouwelijke auteurs opengesteld? In trouwe, dat stelselmatig buitenhouden van de schrijvende leden der schoone sekse is ook mij antipathiek. Indertijd heeft men tevergeefs getracht, de poort voor George Sand te openen. Gaat men echter na, hoe weinig Fransche schrijfsters er in den loop der eeuwen zijn geweest, die werkelijk waard waren, dat men hun het ‘dignus est intrare’ toeriep, en hoeveel inderdaad groote mannelijke auteurs buiten den tempel zijn gebleven, dan komt men tot de slotsom, dat er ten opzichte van de rechtvaardigheid tegenover ‘écrivaines’ al heel weinig evenwicht is verbroken. Boven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien vereffent het nageslacht de rekening, zoo ten aanzien van mannelijke als van vrouwelijke auteurs. Staat er in de zittingzaal der Académie Française niet een buste van Molière, met het volgend onderschrift: Rien ne manque à sa gloire, il manquait à la nôtre. En wie bekommert er zich voor zijn eigen lectuur en appreciatie om, of een schrijver al dan niet door de Académie Française onsterfelijk is verklaard? Neen, voor de zooveelste maal: ik zie geen heil in het oprichten van een feministische Académie Française. Het arme Frankrijk zoû dan nog meer geteisterd worden door binnenlandsche twisten! Laat ‘Femina’ met betere ideeën voor den dag komen. Dat mondain-feministisch gedoe is duf en vruchteloos geliefhebber. Moderne theekransjes - voilà le seul résultat.
OTTO KNAAP. |
|