van te behooren tot 'n heel-voorname familie - met dit onderscheid echter nog, dat er voor 'n Israeliet geen de minste reden bestaat tot dit zich schamen - integendeel, waarom toch? Behoort hij niet tot een oud en in de geschiedenis een gróóte rol spelend volk; kenmerkt hij zich niet door deugden en eigenschappen, die hem werkelijk in meer dan een opzicht doen uitsteken boven de Christenen.? Maar - ook al ware hij liever een Christen, en geen Israeliet, - denkt hij dan werkelijk dat hij zich verhoogt in anderer oogen door zulk flauw en kinderachtig willen zich opdringen aan een Christen-maatschappij, die juist zulke quasi-niet-Joden immers slechts noode duldt, hen veel meer bespot en vervolgt dan de orthodoxe eigenlijke Joden, de waarachtige Israelieten, voor wien elk weldenkend mensch achting en eerbied koestert, en die door niemand worden lastig gevallen.? Begrijpt hij dan niet, dat hij zich zelf waarlijk niet beter maakt, maar alleen minder, wanneer hij wil aannemen een naam, en een godsdienst, die hem niet toekomen, - alleen om daardoor te verbergen wat zich immers toch niet verbergen lààt, omdat elke Israelitische familie blijft behouden hare eigenaardige, door geen eeuwen uit te wisschen kenmerken, lichamelijk en geestelijk.
Ik heb als kind een Israelitisch arts gekend, die in zijn woonplaats-zelf, waar zijn heele familie woonde en vele magazijnen en winkels had, zich niet schaamde voor zijn Joodschen afkomst, al was hij, geloof ik, zelf volstrekt niet godsdienstig-Israelitisch. Zijn kinderen echter schaamden zich wèl, bedachten op zekeren dag, tot onbeschrijfelijk genot natuurlijk van al wie 't in de courant zag staan, aan te vragen aan den Staat: het recht tot het aanbrengen van een oud-hollandsch aanhangsel aan hun naam - een aanhangsel waarmede zij zich nu steeds tooien. Denken zij, wien iedereen in ons kleine landje aanziet hun afkomst, en de wijze waarop ze aan hun kostelijk oud-hollandsch naam-aanhangsel komen, nu wezenlijk, dat ook maar één Hagenaar de dupe is van zoo'n kinderachtigheid, en niet evengoed weet als hun vroegere mede-stadgenooten zelf, hoe ze eraan komen.! Als zulke Israelieten hooren konden den minachtenden spot, waarmede achter hun rug om hun oud-hollandsch aanhangsel wordt uitgesproken, de schouderophaling waarmede juist van hen wordt opgehaald hun onvervalscht Israelitisch uiterlijk, met al de eigenaardigheden ervan - waarachtig zij zouden voor zich zelf wegvluchten van schaamte, om eigen belachelijkheid, en te laat inzien, dat zij het zijn die het meest bijdragen tot de minachting en de hooghartigheid zijdens de Christenen, waarover zij zich verwonderd beklagen.
Ik voor mij erken volmondig, ware ik een Israelite, ik zou, gedachtig aan al het kwaad, al de vijandschap, al de in naam van Christus aan de Joden begane gruwelen, den Christenen haten, ik zou veeleer trotsch zijn op mijn eigen ras, dan ook maar één poging willen aanwenden de Christenen na te loopen, of mij bij hen op te dringen.
Ik voor mij geloof niet, dat er een samensmelting als zoodanig mogelijk is tusschen twee zoo verschillende rassen als het Oostersche en het onze. Da-Costa, ook een Israeliet die zich niet schaamde het te zijn, zelfs al was hij naar zijn geloof een vurig Christen geworden, heeft het zoo waar van zichzelf gezegd:
Ik ben geen zoon den lauwe westerstranden,
Mijn vaderland is waar de zon ontwaakt...
Inderdaad, een Israeliet moge toevallig een Nederlander, een Engelschman, een Franschman, of een Duitscher zijn naar zijn geboorte, naar zijn ras geloof ik, voor mij, dat hij blijft Israeliet, Oosterling. Dat hierin iets beleedigends voor hem zou schuilen kan ik niet inzien; integendeel, een ras dat zich zelf bewáárt, de eeuwen door, staat hooger, dan een dat zich kruist en vermengt met allerlei toevallig bloed. Niet zonder reden zijn de Engelschen er trotsch op dat zij, ook in andere wereldstreken, zichzelf blijven. Waarom wil een Jood dan zoo graag doorgaan voor een pur-sang Nederlander, of wat ook.?
In ditzelfde verband beschouwd, zou ik denken dat het Zionisme - waarover gij mijne opinie wilt weten - een wenschelijke oplossing zon zijn; eene waarvoor ik-voor-mij-veelvoel. Maar ik heb van die questie te weinig studie gemaakt, om daarover meer te durven zeggen dan dit weinige: dat het Zionisme op zich zelf beschouwd mij toeschijnt te liggen in den lijn van den Joodschen godsdienst - die op zulk een wijze het best behouden zou blijven. - Of men practisch stuit op onoverkomelijke moeilijkheden, kan ik niet beoordeelen.
Tot slot nog dit. Ik heb U een paar persoonlijke indrukken opgeschreven zonder - dit zij nogmaals herhaald - in het debat van de heeren Otto Knaap en Hertzberger een positie in te willen nemen, hoe dan ook. Kort-gezegd is die persoonlijke indruk deze: