Gedachtenwisseling.
Liefde.
Aan H.B.
Een donkere Januaridag, grijze, sombere schemering in de huizen, een serre met weggeschoven gordijnen en uitzicht op kale, natte tuinen... die voorstelling doet me hier in 't zonnig Davos al huiveren; ik kan dus wel denken, hoe de werkelijkheid een ziel, die al droevig was, nòg droeviger maakte! En toch - klonk er niet één Kerstklokje meer, dat vertelde van Een, die de Liefde, waarvan gij droomt, voortdroeg, en zong van de hoop, dat die Liefde weer gedragen kan en zàl worden door menschen, door U zelf? Als gij wéét, wat Liefde is, als gij Haar warmte en licht, Haar kracht en teederheid gevoelt, Haar ziet in Haar stralende schoonheid, zoodat gij moet fluisteren: ‘Ja, Liefde, als Gij zóó regeerdet, dan zou onze wereld een blijde wereld zijn’, gevoelt gij dan geen vreugde, dat Zij bestáát, ofschoon nog door niemand in Haar gehéél belichaamd; dat gij van Haar droomen, neen, dat gij werken en strijden moogt om Haar door Uw persoonlijkheid zoo warm en rein mogelijk te doen stralen?
En als gij dan denkt aan die allen, die niet weten, wat Liefde is, en daardoor de vreugde missen, die de liefde tot Haar geeft, behalve nog het licht en de warmte, die van zelf in hun leven zouden komen, wanneer zij wel echt liefhadden, dan komt er een groot medelijden voor hen in Uw hart en dan belooft ge U zelf: ‘Zij zullen in mij Liefde kunnen zien, ik zal Haar zoo teer, zoo mooi, zoo warm van mij uit doen gaan, dat zij Haar moèten liefkrijgen’; en als gij dat beloofd hebt - dan is er zooveel te doen, dat er geen tijd tot klagen overblijft! Dan weet gij, dat gij alle daden en ook alle gedachten uit Liefde scheppen moet, en als de donkere komen, dat gij zeggen moet: ‘Neen, neen, gij móógt mij niet beheerschen, want gij maakt mij slap en treurig, en hoe kan ik dan anderen sterken en troosten? Ik moet sterk zijn, onder alles, voor hen, die bewust en onbewust op mij steunen; ik moet blij zijn, omdat ik het zonlicht van Liefde zie, en ik weet, dat, als allen geleerd hebben het te zien, geen tranen meer geschreid zullen worden; en ik moet het hèlder blijven zien, opdat ik er anderen heen kan leiden’.