Boekbeschouwing.
I. Een boek om te lezen.
Onder den titel: De Motorboot, verscheen bij H. Honig te Utrecht een naar het Engelsch bewerkt verhaal van C.N. en W.M. Williamson
Wanneer ik dit boek ter lezing aanbeveel, dan is dat niet om zijn letterkundige waarde; ook niet, omdat het een aardig, frisch geschreven, humoristisch getint verhaal is, maar wel, omdat het voor ons Hollanders, het pikante heeft, dat de hoofdpersonen, als vreemdelingen, die voor 't eerst Holland bezoeken, hun indrukken over ons land weergeven.
Ziehier in 't kort het verhaal: Een paar Engelsche jonge meisjes erven van een goeden, ouden kennis een motorboot. Hoewel ze eigenlijk niet in de positie verkeeren, om er luxe-liefhebberijen als motorbooten op na te houden, stelt de jongste der twee, wie eigenlijk de motorboot is te beurt gevallen, voor, samen naar Rotterdam te reizen, om daar de boot in bezit te nemen, en er een kruistocht mee te maken door de Hollandsche wateren. De oudste, die het plan onmogelijk vindt, moet eindelijk wel toegeven, en laat zich met martelaarsgelatenheid meenemen naar Rotterdam. Het zien echter van de boot, die keurig is ingericht, brengt ook haar in vervoering, en verzoent haar met den voorgenomen tocht. Door allerlei romantische toevalligheden wordt die tocht eindelijk ondernomen in gezelschap van twee jongelui en een (gehuurde) Tante, die voor chaperonne dienst moet doen, nadat de echte Tante van een der jongelui, op wie gerekend was, niet van de partij heeft kunnen zijn.
In Jonkheer van Brederode, één der twee, vindt het gezelschap een uitstekend mentor, die hun juist de merkwaardigste hoekjes van Holland zien laat, terwijl zij door een verre familierelatie ook worden in staat gesteld met het intieme Hollandsche familieleven kennis te maken.
Hoe waar en raak sommige beschrijvingen ook mogen zijn, toch valt hier en daar de invloed te onderkennen van de fabelachtige overdrijving, waaraan vreemdelingen zich ten opzichte van Holland dikwijls heel ter goeder trouw schuldig maken. Moeten we b.v. niet een beetje verschrikt glimlachen, als we hooren, dat de jonge dames Van Buren aan de Amerikaansche nicht vertellen, dat de houten lambrizeeringen van den gang, die als spiegels glimmen - maar ééns per dag gedaan worden? Terwijl ze bovendien zeggen, dat het koperwerk, de marmeren gangen en trappen ook maar eens per dag gepoetst en geschuurd worden!
Goddank, zóó onpractisch zijn Hollandsche huismoeders nog niet! Maar gelijk moeten wij den verteller geven, als hij klaagt over de angstvalligheid waarmee ouderwets-Hollandsche menschen de heerlijke frissche lucht en dikwijls ook Gods lieven zonneschijn buiten hunne woningen sluiten!
Als hij op Urk een der leden van het gezelschap laat uitglijden over een bananenschil, heeft hij zeker niet goed gezien en heeft zijn Engelsche verbeelding te veel vrijheid gelaten.
Maar dit en dergelijke staaltjes zijn maar kleinigheden, vergeleken bij de enormiteiten, die dikwijls door vreemdelingen over ons verkocht worden. Zoo herinner ik mij, dat een Russische dame, met wie ik in Zwitserland eenigen tijd in hetzelfde hotel was, mij eens op een wandeling wees naar iets, dat men paardevijgen noemt. ‘Kijk’ zei ze, ‘zoo iets ziet men bij U niet op straat.’!
Wat dit boek, dat meest den onpartijdigen indruk van vreemdelingen weergeeft, ons vooral leeren kan, is meer oog en gevoel en waardeering te hebben voor het schoone en schilderachtige in natuur en kunst in ons vaderland. Wij, Hollanders, zijn zoo geneigd ons eigen land te deprecieeren en alleen te schatten, te overschatten vaak, het goede en mooie buitenslands. Zouden ook wij met eenigen goeden wil niet onder de bekoring kunnen komen van de schilderachtigheid onzer lage landen en verre horizonten, van het majestueuse schoon onzer bosschen, parken en duinlandschappen, van de geheel eenige eigenaardigheid van vele onzer grootere en kleinere plaatsen, eigenaardigheid van gewone menschen, gewone huizen en straten en kunst-monumenten. Er zijn, dunkt mij, heel weinig plekjes op aarde, zoo er al zijn mogen, absoluut misdeeld door natuur en kunst. In ons kleine land hebben beide, hand in hand, vaak zooveel goeds gestrooid.
Onze onverschilligheid voor eigen land en volk zouden ons langzamerhand maken tot een volk zonder nationaliteit, als volk, in het oog van vreemden, alleen merkwaardig om zijn verre historie. Zoo konden we licht worden een makkelijke prooi voor graagannexeerende naburen. Er zijn nog veel,