om twee vrouwen, uit den werkenden stand, zomers wat frissche lucht te laten inademen. En als het seizoen minder gunstig is voor een verblijf buiten ‘dan kan ik altijd op reis gaan’, zeide zij. Skåne, dat kleine stukje van Zweden is haar innig lief.
Den volgenden dag steken wij met de boot naar Helsingborg over. Toen wij de Zweedsche kust naderden, zeide Ellen Keij: ‘Als er menschen in Zweden zijn, die ik liefheb dan zijn 't de bestellers van Skåne. Je kunt zoo absoluut op hen aan. Als ik vandaag tegen een besteller uit Skåne zeg dat hij over tien dagen op dat uur aan dien trein moet zijn dan is hij er. En ze zijn zoo vriendelijk.’ Ondertusschen had zij een besteller gewenkt en toen de man zag dat het verscheidene colli gold, riep hij er een tweede bij. Plotseling werpt een der bestellers die voor ons uitgaan een oog op den grootsten koffer, waarop met duidelijke letters ‘Ellen Key’ geschilderd staat. ‘Ellen Key!’ roept hij uit, terwijl hij zich omkeert. ‘Zeker, dat ben ik,’ zegt mijn reisgenoote en de besteller zet den koffer neer, komt naar ons toe en zegt: ‘Wel, dat doet me plezier dat ik die ook eens te zien krijg, welkom in Zweden!’ En een hartelijke handdruk begeleidde de hartelijk uitgesproken woorden. Ellen Key keek me aan met een blik waaruit een duidelijk en verheugd ‘zie je wel?’ sprak.
We beperkten onze bagage tot 't allernoodzakelijkste en begaven ons op weg met een ransel op den rug en een parapluie in de hand. 't Was zóo warm en de zon scheen zoo helder dat ik geneigd was dit laatste wapen maar thuis te laten - doch mijn reisgenoote wist beter. ‘Zelfs in Skåne kan 't regenen’ - dit zou ik spoedig genoeg ondervinden.
Wij passeerden op onzen weg, langs bloeiende korenvelden, op ongeveer 5 K.M. afstand van Helsingborg het koninklijk landgoed ‘Sofiero’ (eigendom van den Kroonprins). Het slot zelf ligt aan het strand, de ingang is aan den landweg vanwaar men de zee niet altijd zien kan. Doch ieder maal dat geen hooge boomen ons het gezicht benemen, strekt zich de blauwe Oresund voor ons uit en genieten wij van de heerlijke Deensche kust in de verte. We maakten een zijsprong om ‘éen van Zweden's heerlijke landgoederen’ te gaan zien.
't Was of we van den vollen dag plotseling in de avondschemering kwamen, zóo beschuttend viel de schaduw der trotsche hooge boomen over ons heen in den tuin van Kulal Gunnerstorp, een middeleeuwsch slot, een fidéi-commis, dat geen op winst belust edelman kan verminken of verkoopen! Wij zagen menig plekje dat geschikte bouwgrond leek - maar alles in den omtrek behoorde aan den graaf van Kulla Gunnerstorp. Tegen den avond kwamen wij in het kleine visschersdorp Viken, waar we bij een loods nachtverblijf vonden. Den volgenden dag waaide en regende het, tegen den avond bedaarde de regen maar er woei een echte storm. De zee ‘toonde haar hemdsmouwen’ zooals de Zweedsche uitdrukking luidt, d.w.z. dat er hooge golven waren met veel witte schuimtoppen. Toen de regen eindelijk wat bedaard was, gingen wij de streek eens opnemen, vast besloten den volgenden dag als het weer eenigszins doenlijk was onze reis te vervolgen. De zon straalde ons wakker en om half acht waren we na een flink ontbijt gebruikt te hebben op weg. Wij volgden ditmaal het strand; deze weg was natuurlijk langer en veel moeielijker te begaan dan de straatweg, maar wij genoten des te meer van de heerlijke zee en de duinen.
Ellen Key liet haar oogen overal gaan, peinsde en berekende, hoopte en was weer zeker van teleurstelling toen 't alweer luidde uit den mond van inwoners wien we om inlichtingen vroegen ‘fidéi-commis.’
Wij passeerden Höganäs, dit kleine fabrieksstadje met haar steenkolenmijnen en aardewerkfabrieken trok ons niet aan. We liepen door, vol spanning wat ons verder wachten zou, want nu naderden wij het neusje van den zalm! Geruimen tijd hadden wij den bergrand van Kullen al in 't gezicht gehad, steeds duidelijk stegen de bruin-roode graniet rotsen voor ons op. We kwamen verschillende visschers dorpen door, Nyhamn en Lerhamn om eindelijk te Mölle, het doel van van onze tocht, aan te komen.
Wij klopten bij het eerste het beste visschershuisje aan en vroegen er om nachtverblijf. Mölle is namelijk een zeer geliefde badplaats, zeer druk bezocht, vooral door Denen en Duitschers. ‘Als de Duitschers me in het oog krijgen ben ik verloren, dan heb ik geen rustig oogenblik meer.’ Daarom bleven we uit de buurt van de meeste gezochte toeristenwandelingen en doorkruisten de volgende dagen de streek naar hartelust. Op eenige kilometers afstand van de badplaats Mölle, wilde Ellen Key namelijk 't allerliefst iets vinden. De streek daar doet