| |
Dagboekbladen en Herinneringen. door Anna de Savornin Lohman.
(Vervolg van No. 26.) XIV.
Tusschen de Roomsch-Katholieke missie in Suriname en de Herrnhutter-nederzettingen aldaar bestaat een groote naijver, - die ook alweer mijn vader niet ten goede kwam, omdat hij voor zich persoonlijk niet handelde naar wat de politiek van hem verlangde, (men moet hierbij namelijk in het oog houden, dat het toenmalige rechterzijde-ministerie een coalitie was tusschen de anti-revolutionaire en de Roomsch-Katholieke partij), maar alleen naar wat zijn eigen godsdienstige overtuiging hem éérlijk gebood.
Tot op mijn vader toe had Suriname alleen liberale, en op godsdienstig gebied moderne gouverneurs gekend. - De voorname Surinaamsche ingezetenen, zij, die daar den toon aangeven, zijn allen zonder-uitzondering liberaal en modern in zéér uitgesproken mate; bijna al die families hebben nog een beslist Israelitisch type, en een dito familienaam, maar bijna allen ook zijn overgegaan toch, sinds korter of langer tijd, tot de Ned. hervormde Kerk, en vormen daarvan de steunpilaren, terwijl de er slechts een korten tijd vertoevende, als in alle kolonieën zéér vlottende nevenbevolking van Europeesche ambtenaren, militairen, enz., zich gewoonlijk kenmerkt, zoowel door haar volslagen onverschilligheid in zake godsdienst, als door haar, waar het geldt kleur bekennen-moeten, besliste ‘liberaliteit’ in dat opzicht - - -
Daarneven nu bestaat onder de eigenlijke inboorlingen, onder de negers, en de kleurlingen, een zeer groote mate van godsdienstzin, en deze is gewekt bij hen zoowel door de Roomsch-Katholieke missie, van een zéér uitgebreiden aard in Suriname, als door de duitsch-protestantsche orthodoxe zendelingen, de Herrnhutters, (omtrent wier eigenaardig zendeling-kerkgenootschap zij, die in Zeist bekend zijn, allicht iets af weten, omdat ook in Zeist zulk een Herrnhutter-nederzetting bloeit).
Behalve het fraai R.K. bisschoppelijk paleis, waarin, neven den bisschop, die, ook op politiek gebied, een zeer machtig man is in Suriname, verschillende paters-zendelingen wonen, telt de stad Paramaribo een zeer
| |
| |
bloeiend klooster van nonnen, waaraan een uitstekende, ook door felle anti-roomschen nogtans met eerbied en lof vermelde ‘zusterschool’ is verbonden. Meisjes van alle godsdienstige gezindten, van alle kleuren, van af het zuiverste onvervalschte blank tot op het meest ebbenhout zwart, gaan daar ter schole, worden er onderricht door geëxamineerde zusters (men weet dat ten onzent geen ander openbaar onderwijs mag worden gegeven dan door langs den gewonen weg geëxamineerde personen) in alle mogelijke vakken; in het bijzonder in handwerken, waarin R.K. zusters gewoonlijk uitmunten, verkrijgen zij daardoor een geheel zeldzame vaardigheid, welke vooral der eenvoudigere standen, die zelve moeten naaien en in hun eigen onderhoud voorzien, praktisch ten goede komt. Daarenboven is er maar één stem over den lieven, vriendelijken toon, welke heerscht zijdens de nonnen ten opzichte harer leerlingen, over hun geduld en zachtaardigheid, en niet het minst over de goede manieren, de beschaving, de wellevendheid, welke hier wordt aangekweekt, in tegenstelling van den helaas dikwijls al te gemêleerden toon door de openbare scholen in de Kolonieën getolereerd. Zoo herinner ik mij dan ook uit mijn tijd (ik leg er den nadruk op dat ik niet weet hoe het nu is, en ook immers niet schrijf een geschiedenis van Suriname als zoodanig, maar alleen van ons verblijf en van de toenmalige toestanden), hoe zelfs de dochtertjes van een der allerhoogste, meest-liberale ambtenaren daar toen aanwezig, een man, die fel antiroomsch was, daar op die zusterschool werden onderricht om al de bovengenoemde voordeelen, waartegenover ten slotte het voor hem overwegende bezwaar bestond, dat zij op zekeren dag thuis vóór den eten een kruis sloegen, in navolging van hetgeen ze van een zuster gezien hadden. Toen moesten ze weg, niet naar de openbare school echter, maar onder de
leiding eener daarvoor uit Europa overgekomen gouvernante. -
Nevens deze zelf-opofferende, zich in allerlei richting van ziekenverpleging, onderwijs, godsdienst bewegende Roomsch-katholieke missie, wier leden geen gevaar, geen melaatschheid, geen ontbering, wat ook, schuwen, en wier invloed dientengevolge op de gansche bevolking heel groot is, bestaat van orthodox-protestantsche zijde een niet minder-invloedrijke schepping: die der duitsche Hernhutters. Want, de Hernhutters zijn duitschers. Wel leeren ze de hollandsche taal aan, alvorens ze naar Suriname worden uitgezonden, wel doen ze hun uiterste best om zich zooveel mogelijk met elk land, waarheen de Broedergemeente in Hernhutt hen uitzendt, te vereenzelvigen, dat neemt niet weg dat die Broedergemeente-zelve, gesticht voor een paar honderd jaar door den edelen graaf Zinzendorff, is en blijft een zuiver-duitsch iets, waarvan de zetel, de opvoedingshuizen, etc., blijft in Herrnhutt, in Silezië; terwijl rondom, in Gnadenfrei, in Niesky, en nog andere Silesische plaatsen, eveneens broederen zuster-huizen bestaan voor opvoeding, voor oude en gebrekkige leden der gemeente, enz. enz. -
De Hernhutter-zendings-gemeente (het woord-zelf houdt het doel reeds in) - stelt zich ten taak het evangelie te verkondigen onder alle volkeren der wereld. Zoo zweefde het aan Zinzendorff - die groote zendingfiguur - voor, zoo heeft hij het nedergelegd in menig zendeling-lied, dat nu nog steeds gezongen wordt, overal waar duitsche zendelingen zich opmaken om hun roeping te gaan vervullen in een of anderen wereld-uithoek. - Zoo dus komt het, dat zij óók in Suriname hun arbeid lang geleden al zijn begonnen, en er met grooten zegen werken, onder de negers en kleurlingen, welke voor die van Europeesche zijde hun gebrachte onbaatzuchtige belangstelling gemeenlijk zoo kinderlijk-dankbaar zijn. Om dat, die dankbaarheid, goed te begrijpen moet men ook alweer Surinaamsche toestanden kennen. Het spreekt van zelf, dat het, eenmaal misschien zuiver-Europeesche bloed van die families, die er eeuwen geleden zich vestigden, en zich hoe langer hoe meer heeft vereenigd, door de in koloniën zoo gangbare onwettige huwelijken, met dat der gekleurde inboorlingen. In Suriname komt het dan ook telkens voor dat de moeder uit een gezin, waarin de zonen en dochteren een volslagen Europeesche opvoeding ontvangen, en zich bewegen dientengevolge in de eerste kringen, stelselmatig op den achtergrond wordt gehouden, omdat haar gelaat niet blank genoeg is om vertoond te worden. Mooie, heel mooie Surinaamsche meisjes trekken het zich bitter aan, indien haar donker, krullig, eigenaardig-fijn, verward kroeshaar, al staat het haar ook nog zoo goed, verraadt onmiskenbaar het negerbloed in haar aderen. - Zoo, in een woord, heerscht zijdens de eigenlijke Surinaamsche voorname ingezetenen een zekere wrok, een zekere vijandschap, tegen de mulatten en negers,
| |
| |
juist omdal zij er mede vermaagschapt zijn, een wrok en vijandschap, welke zij uiten door hen te verachten - omdat ze meenen daardoor die heimelijke verwantschap, die er tusschen hen en dat verachte volk bestaat, te zullen verbergen, te kunnen ontkennen. Geen enkele zuivere Europeaan is zoo onvriendelijk, zoo uit de hoogte, zoo ruw dikwijls, in zijn omgang met de negerbevolking, als de Surinamerszelf het zijn, zij, die, zonder het te wezen, à tout prix willen dóórgaan voor zuivere blanken. En, aan den anderen kant, wat anders brengt de Durchschnitt-Europeaan, die in een kolonie arriveert om er zijn geluk te zoeken, of omdat zijn betrekking er hem toe dwingt, gemeenlijk anders der eigenlijke bevolking daar, dan onzedelijkheid, drank, een slecht voorbeeld.!? Hij gebruikt de vrouwen van het land, hij koopt zich de voortbrengselen ervan tegen jenever, hij commandeert, en speelt de baas over hen, die hij aldus exploiteert. En, als hij daarbij niet àl te onhebbelijk, niet àl te ruw optreedt, dan vindt hij zich zelf eigenlijk nog héél braaf en héél-goed. De neger in Suriname is schuw, en slaafsch van aard, en niet strijdlustig, en geneigd zich te schikken in zijn lot. Hij heeft door dat alles geleerd zich te beschouwen als de mindere van den blanke, als diens ondergeschikte, dien hij vreest, maar niet liefheeft.
En nu komt daar plotseling tot hem, uit datzelfde land der blanken, een zuiver-Europeesche zendeling, met een blonde, rose vrouw aan zijn zijde, en zegt tot hem: ‘Broeder, wij zijn broeders, en zusters, voor God; wij willen elkander óók zoo noemen voor de menschenvoortaan’, en reikt hem de hand, en geeft hem den broederkus. Want, dit is het mooie principe der Broedergemeente: dat der gelijkheid, zooals het Evangelie van Christus het leert. - In de Herrnhutter-wereld kent men onder elkaar geen andere benaming dan ‘Broeder’, ‘Zuster’, en zoo ook spreekt men de zwarte en gekleurde leden der gemeente aan, en wordt, als men zelf Herrnhutterzendeling is, dóór hen aangesproken. - Stel U voor welk een wonderlijke blijdschap er gaat door de ziel van een meest altijd door de blanken verachten en misbruikten, ja dikwijls mishandelden neger, wanneer hij zoo wordt toegesproken niet alleen, maar óók ondervindt met woord en daad, hoe déze blanken, alléén om Christus, om hun godsdienst wille, zich komen opofferen, zich komen wijden aan zijn heil, - niet alleen voor den hemel, maar óók door de verbetering van zijn lot op aarde. - Zulk een godsdienst, zóó met de daad-zelf geleeraard, moet er, juist bij zulk een steeds getrapte bevolking, natuurlijk met vreugde ingaan. - De Herrnhutters leven mede met hun gemeente daar, in den letterlijksten zin mede! Zij hebben zelfs hun eigen gezins-leven daaraan ondergeschikt gemaakt. Reeds op hun zesde jaar gaan hun kinderen naar Europa, naar een daarvoor bestemd opvoedingsgesticht in Silezie, opdat de ouders zich wijden kunnen aan hun zendingstaak; de vrouwen hebben naaischolen, zangvereenigingen, ziekenbezoeken, wat niet al, wat een dominees-vrouw óòk zou kunnen doen onder de armen, (en zoo zelden doet, ja zelfs haar man, de dominee doet het dikwijls niet). De mannen prediken het
evangelie, niet alleen natuurlijk in Paramaribo-zelf, maar ook in de geheele kolonie, tot in de verste streken; overal bestaan Herrnhutter-nederzettingen, Herrnhutter-kerkjes, - waarvan mijn vader er meer dan een hielp ‘inwijden’. - Een hunner sterkste staaltjes van plichtsbetrachting om den wille hunner godsdienst, die dat gebiedt, is zeker wel het gebruik van het Avondmaal met de melaatschen, waarbij zij uit denzelfden beker met deze besmetten drinken, omdat de wijze van Avondmaals-viering van Herrnhutters dit aldus meebrengt, en zij deze ongelukkigen niet willen grieven door angst te toonen. Wanneer men nu bedenkt, hoe juist deze gevreesde en afzichtelijke, ongeneeslijke ziekte eene in de neger-bevolking geheel ingekankerde is, waarvan het gevaar voor aansteking algemeen wordt erkend, dan behoef ik niet te zeggen, dat er groote zelfopoffering toe noodig is, zich om den wille van Christus aan zulk een weerzinwekkende en gevaarlijke formaliteit te onderwerpen - en toch weet ik dat het meermalen aldus gebeurd. - Trouwens, laat mij er al dadelijk bijzeggen, dat de Roomschen - al weet ik niet hoe zij op dat bepáálde punt handelen - zeker in zake melaatschheid, zoowel als in elk ander opoffering-geval, niet minder nobel en voorbeeldig te werk gaan, zoodat ik dan ook meer dan een ruw en ongeloovig officier, van zee- en van landmacht beide, heb hooren getuigen: ‘Dat moet men den Roomschen en den Herrnhutters nageven: als onze soldaten en matrozen op sterven liggen, en er soms geen dominee is, die tijd of lust heeft naar hen om te zien, dan behoeven ze maar te laten vragen om priester of zendeling - en hij is er, hoe láát
| |
| |
in den nacht ook, hoe afzichtelijk ook de ziekte, om dien roep je nooit vergeefs - en, als ze er maar van weten, komen ze ook uit zich zelf wel!’
Door zulke handelingen leer je het evangelie van Christus, het blijde, menschen-reddende, menschen-liefhebbende evangelie van Christus, liefkrijgen, nietwaar? Maar natuurlijk - 't zou geen menschenwerk, geen laag bij den grond, knoeierig menschenwerk zijn, als het niet, helaas, helaas, een leelijken achtergrond had van, hòè dan ook, zieltjes-winnen-willen, - die het bederft en ontsiert! Zal God werkelijk zóó klein zijn er Hiernamaals naar te vragen, of die arme, onontwikkelde zwarten en kleurlingen tot Hem zijn gekomen door middel van een Roomsch zendeling dan wel van een Herrnhutter? Zal Hij den een heusch van zich stooten in de hel, omdat hij de Heilige Maagd Maria aanbidden leerde, en aannemen den ander in de eeuwige vreugde, omdat hij werd ‘aangenomen’ in de Herrnhutter-belijdenis? - Geen katholiek priester, geen Herrnhutter zendeling, die dat waarachtig, in zijn binnenste, gelóóft. Waarom dan niet náast elkaar gewerkt, indien het werkelijk alléén ging ‘om de eere Gods’, in plaats van tegen elkaar in? - Omdat het, helaas, helaas, neven ‘de eer Gods’, óók gaat om politieke redenen, om eigen eer, om machtbegeerte. -
In de week na mijn moeders sterven, toen het Gouvernementshuis natuurlijk gesloten bleef, kwamen onze bedienden, negers en negerinnen, die gedeeltelijk Roomsch katholiek waren, gedeeltelijk behoorden tot de Herrnhutters, elken avond, uit vrije verkiezing, zonder dat ik er iets van wist, bij elkander zitten, en zongen dan te zamen godsdienstige liederen voor het heil der afgestorvene, - die mij, juist door de vrije impulsie waaruit dat geschiedde, diep ontroerden. - Zie, het heeft me altijd toegeschenen, dat die eenvoudigen van harte daarmee zoo onbewust leeraarden de ware godsdienstigheid, die niet vraagt: Van wat voor kerkgenootschap ben je, maar elkander vindt en begrijpt in dat hoogste: het zoeken van de gemeenschap met God. - Beurt om beurt werd dan een Roomsch dan een Herrnhutter gezang aangeheven, en mij deed die vredige onderlinge gemeenschap, van op aarde tot zoo geheel verschillende kerkgenootschappen behoorende menschen, - veel waarachtiger Christenen in hun eenvoud, dan onze Haagsche aristocratie en Engelsche high-life-vroomheid, - aan als een lieflijke profetie van hoe het Hierna wellicht eenmaal zal zijn, als God de waarachtig-geloovigen, zij, die waarachtig oprecht waren in hun aanbidding van Hem, zeker niet zal vragen waartoe ze op aarde behoorden, tot Rome of tot Dordt, tot Calvijn of tot Luther - of tot wien ook, maar wèl of ze oprecht waren in hun vroomheid, en elkander liefhadden naar Zijn Woord. -
(Wordt vervolgd).
|
|