en vrouwen, zoowel zeer oude als heel jonge, en nog meer kinderen, wisselende tusschen twee en viertien jaar. De meesten waren donker van kleur en hadden zoo in hun kleeding als in hun wijze van doen en laten iets, dat mij dadelijk aan de lazzaroni van Napels deed denken. Velen waren druk met elkander in gesprek gewikkeld. Ik hoorde meer Italiaansch dan Fransch.
‘Mijn’ twee kinderen zag ik op de vierde verdieping, gezeten op een bankje naast een houten beschot, dat blijkbaar dienst deed als een soort van primitieve kamerafscheiding.
- Dat zijn de kinderen, die ik bedoel.
- O, ja? Ze zijn nu wachtende op het algemeene maal.
Toen ik weder beneden was, in het bureau van de ‘hôtelière’ - zij hield er een ‘bureau’ op na! -, vroeg ik haar:
- Wat zijn dat toch allemaal voor menschen? En behooren ze allen bij elkaâr?
- Wel, dat zal ik u eens haarfijn uitleggen. Hebt u op de eerste verdieping dien grijsaard met dien langen baard gezien?
- Met die schitterende oogen en die nonchalante, eenigszins pedante houding?
- Juist. ‘Le beau Piémontais’ wordt hij genoemd. Hij is de chef van den troep. Over elke verdieping heeft hij een onderchef aangesteld. Hij is de groote ‘entrepeneur de mendicité’. Dit huis is een kolonie van bedelaars.
- Hoe werkt dan die onderneming? Hoe is de kolonie ontstaan?
- ‘Le beau Piémontais’ duikelt zijn sujetten in Italië, voornamelijk uit het Piëmonteesch gebergte op. Arme kinderen, door hun ouders of verwanten verlaten, neemt hij tot zich en brengt hij naar Parijs. Soms ‘koopt’ hij ook kinderen van onbemiddelde ouders, vooral als ze lieve gezichtjes hebben.
- En wat gebeurt hier met die kinderen?
- De grootere kinderen worden 's ochtends heel vroeg de straat opgestuurd om te bedelen. Elk bespeelt een instrument. Een viool, een gitaar of een harp. Die instrumenten worden niet gekocht, maar eigenhandig gemaakt door een Italiaan, die op de tweede verdieping woont. Die leert den kinderen ook het bespelen van de instrumenten en de verschillende Italiaansche en Fransche wijsjes. 't Is een ‘musicien hors ligne’.
- O zoo!
- 's Avonds moeten ze een bepaalde som thuisbrengen.
- En als ze die som niet in handen hebben?
- Dan krijgen ze geen eten. Of ze krijgen slaag. Of ze moeten den nacht buitenshuis doorbrengen.
- Maar bemoeit de politie zich dan niet met die gemeene ontduiking, verkrachting der kinderwetten?
- Wat zal ik u zeggen? De politie doet, geloof ik, wel haar best. Maar ‘le beau Piémontais’ is de politie meestal te slim af. En de kinderen worden onderricht in het geven van zoodanige antwoorden aan de politie, dat ‘le vieux’, voor wien zij doodsbang zijn, met rust wordt gelaten. Que voulez-vous, en somme? C'est son métier.
- En wat moeten de kleine kinderen doen?
- Die worden uitbesteed.
- Uitbesteed?
- Ja, die worden, tegen een zekere som, per dag afgestaan aan andere bedelaars of bedelaressen, om voor de kinderen van dezen door te gaan.
- Ah!... Dus de vrouw, die ik met de twee kinderen van zooeven zag, is hun moeder niet?
- Neen. Natuurlijk niet. Die vrouw ken ik toevallig. De kinderen gaan graag met haar meê, omdat zij goedgeefsch is. Bon coeur.
Ik spitste de ooren.
- Is ze zoo goed?
- Ja, daar staat ze voor bekend... Zij schijnt u te interesseeren? Volkomen begrijpelijk. Zij heeft goede tijden gekend. Nu zingt zij 's avonds in het koor van de opera. Maar vroeger....
- Nou...?
- Arme vrouw! Wat heeft ze 'n ‘dégringolades’ meêgemaakt, en buiten haar schuld. Vroeger was ze een uitstekende zangeres aan een café-concert, en zag ze er erg knap uit. Aan elken vinger kon zij een vrijer hebben, en uit de groote wereld. Toen kwamen de pokken, gevolgd door typheuze koortsen. Stem verloren. Gezicht pokdalig geworden, niet erg, maar tòch... Engagement van het café-concert verloren. Bewonderaars verloren. La vie n'est pas toujours gaie. Nib!
Ik dacht aan de mislukte aanbieding van mijn overjas. Betrapte me op een sentimenteele stemming. Trachtte me te vermannen. Was trouwens die geschiedenis wel precies, in allen deele waar? Doch aan den anderen kant: waartoe zoû de ‘hôtelière’ liegen? Om mijn gedachten af te leiden, vroeg ik:
- En wat doen de volwassen kolonisten?