mogen worden betrouwd! Het gaat daarmede als met zooveel dingen in het leven: In de theorie moge er veel vóór te zeggen zijn, in de practijk stuit men op de onvolkomenheid van het menschdom, op de alles behalve betrouwbaarheid dergenen, belast met de uitvoering en handhaving eener zóózeer in de individueele vrijheid ingrijpende wet. De protestanten zijn altijd zoo ijselijk bang voor den geheimen invloed van Roomsche priesters, waar het het dagelijksch leven en doen van R.K. menschen geldt; maar mij dunkt, hoe dit zij, in elk geval is die invloed niets, vergeleken bij eene wettelijke bepaling welke èlken arts en dokter zou machtigen huwelijken te verbieden of aan te moedigen, op gronden alleen voor hem-zelf te begrijpen, en waartegen de betrokkenen, op grond van hun ‘leek’ zijn, niets kunnen aanvoeren! Stel u voor: de vijandschappen, de beweegredenen van persoonlijken aard, de eigenzinnigheden en domheden, al die menschelijke ondeugden in één woord, waaraan de arts evenzeer lijdt als elk ander individu, welke zouden indirect intluenceeren op zijn ‘oordeel’, in een zóó teere en zóó tot zich verdedigen ongeschikte quaestie.! En daarnevens de vergissingen te goeder trouw! Want, tuberculose en syphilis mogen kwalen zijn, in het constateeren waarvan de conscientieuse dokter zich niet behoeft te vergissen, (en we willen dan maar aannemen, dat ze allemaal conscientieus zijn!!), volgens profesor Nyhoff is het echter daarmede nog geenszins gedaan wat de gevaren betreft, waaraan de tot een huwelijk overgaande man of vrouw zich blootstelt. Integendeel, naast deze beide ziekten spelen volgens hem de zielsziekten een gróóte rol, en, daar deze weer worden teruggebracht tot erfelijk-belastheid, enz., is het resultaat zijner beschouwingen, dat èlke oogenschijnlijk normale jonge man en èlk dito jong meisje dikwijls
neigingen en karaktertrekken vertoont, waaraan de omgevíng niets bijzonders vindt, doch waarin de ‘kundige’ arts de toekomstige, het huwelijk onraadzaam makende zielsziekte reeds speurt.
Welnu, ook waar de ‘kundige’ arts te goeder trouw is, kan hij op dit gevaarlijk gebied flaters begaan, ten nadeele der betrokkenen, als hij hun huwelijk weigert, of ook ten nadeele der kinderen, als hij het onvoorzichtig toelaat zoodat deze de slachtoffers worden indien het blijkt dat hij zich vergiste; flaters waarvan de verreikende gevolgen niet zijn te overzien, maar, bij een weinig nadenken, voor elkeen te begrijpen! Het is natuurlijk, dat de medicizelf -, bij de heerschende mode, van zich zelf bang maken voor alles wat de gezondheid raakt, invloedrijker en machtiger dan ooit in vroegere eeuwen, - zich graag genoeg door de wet zulk een oppermachtigen invloed zouden willen verschaffen, een invloed, waartegen die van elke geestelijke orde het zou moeten afleggen! Maar, ik herhaal, als zij ooit hun zin kregen, dan zou het wáárlijk beter en gelukkiger zijn niet te trouwen, dan aldus uit hun hand en op hun gezag den man of de vrouw te moeten aannemen, dien zij u goedgunstig toe zullen staan, erger nog, dan door de wellicht baatzuchtige, wellicht domme inmenging van een derde, een in zijn alwetende ‘wetenschap’ zich blind starenden hooggeleerde, te worden beroofd van een geluk, zóó intiem en zoo heilig, dat het te hoog staat om, als een koe of een varken, te worden betast en bevoeld door ‘deskundigen.’
Nog eens, als deze heeren allen hoogstaande mannen waren, en zich nimmer vergisten, dan ware de zaak aannemelijker, maar geen van beiden is helaas het geval!
Intusschen, de gevaren-opsomming van professor Nijhoff en professor Treub, en al de boeken en brochures waarvan ik hierboven sprak, stellen de zaak zonder geneeskundig onderzoek zóó vreeselijk voor, dat er bijna geen kans is, te ontkomen aan de een of andere ellende, hetzij door overerving, hetzij door besmetting, hetzij door belastheid! En zoo blijft er dus eigenlijk slechts één paradijs over: dat der maagdelijkheid.
Alle preutsche juffers, die zoo ijselijk ontstellen, wanneer een hondje op straat gevolg geeft aan hare natuurlijke verlangens, en die zoo aandoenlijk ‘rillen’, wanneer zij een vriendin op den huwelijksdag aanzien, omdat ze denken aan ‘wat haar straks te wachten staat’, al deze quasi ‘vergeestelijkte’ dames kunnen zich feliciteeren, omdat de medische literatuur heden ten dage haar schitterend gelijk geeft, en haar eigenlijk veel gelukkiger rol toebedeelt, dan de zich en in haar eigen lichaan, en in dat harer kinderen aan allerlei huwelijksgevaren bloot-stellende echtgenoote en moeder.
Indien... indien de natuur niet ware! Lieve lezers, ik geloof, méér dan in ‘de’ wetenschap, in de kracht der vernieuwende en verjongende natuur, die zoo dikwijls spot in haar doen met alle door de geleerde heeren vastgestelde theorieën. En ik baseer mij, wat deze optimistische overtuiging aangaat,