heden vogels gedood alléén met het doel om dameshoeden te versieren: van de Petchora, bijv. werden nog niet lang geleden 600 pud (± 20000 KG.) vleugels van kuropatka's (sneeuwhoenders) uitgevoerd, terwijl de ontwiekte, vermoorde diertjes zelf worden weggeworpen; welk een reuzen-aantal slachtoffers van vrouwelijke ijdelheid! -
Reeds kondigen nu en dan flinke nachtvorsten den snel naderenden winter aan; nu eens bedekken ferme sneeuwbuien alles met een wit kleed, dat echter weer spoedig verdwijnt; dan weer buldert en giert de vinnige Noord-Westerstorm, die over de tundra komt aanrazen en het water van de Dwina in wilde, uitgekuifde golven opstuwt tot over de landingsbruggen.
Elke dag brengt ander weer - tot het oogenblik komt, dat voor goed de winter alles in zijn ijzige omarming omknelt, om maanden lang zijn prooi niet meer prijs te geven.
Het was op een van die vorstige herfstavonden, dat ik een heerlijk natuurverschijnsel heb gezien, zoo heerlijk en grootsch, dat ik het met geen ander kan vergelijken: het was het Noorderlicht (d'Aurora Borealis) maar in zulk een zeldzamen vorm, dat ouden van dagen verklaarden, het op die wijze nog nooit gezien te hebben.
Diep blauw was de klare avondhemel, met millioenen fonkelende sterren bezaaid en daarover heen schoten voortdurend aan alle kanten heldere bundels lichtstralen, als door een reusachtig zoeklicht geworpen. Deze witte stralen vereenigden zich telkens in het zenith tot één grooten stralenkrans: het was als omstraalden zij een Goddelijken troon, daar hoog boven ons hoofd in den blauwen hemelkoepel.... om dan weer naar alle kanten uit te schieten, als boodschappers van Gods grootheid over het Heelal!....
En geen geluid verstoorde de plechtigheid van dit majestueus verschijnsel - ijzige, doodsche stilte - als in eerbiedig zwijgen baadde alles in den reinen, witte glans, die uren lang den hemel scheen te openen om telkens weer hoog boven ons hoofd zijn stralen in één punt te vereenigen.
Hier en daar ontstonden bovendien groenachtige lichtplekken, alsof een onbekende maan wilde doorbreken - om dan weer, eensklaps in stralen overgaande, te verduisteren voor het schitterend licht in het zenith.
Ik kan zelfs bij benadering geen flauwen indruk geven hoe ontroerend het geheele schouwspel was; ik trilde - en waarlijk niet van koude alleen! Het was mij of mij iets heerlijk grootsch geopenbaard werd, een blik gegund op de oneindige Macht, die ons overal omringt, waarbij wij ons zoo klein, zoo nietig voelden met onze kleine menschenbelangen, met ons beetje menschenwijsheid, die de beteekenis van zulke verschijnselen niet omvatten kan...
Lang, lang sloegen wij het heerlijk schouwspel gaande, dat herinneringen uit Dante's Divina Comoedia of uit schoone bijbelverhalen in mij wakker riep, tot het langzamerhand verdween, het levendig verlangen in mij achterlatend het nog eenmaal in zijn volle heerlijkheid te mogen weerzien.
Het kwam ons den volgenden morgen bijna vreemd voor, dat alles weer zoo gewoon, zoo grauw was, een trieste, regenachtige dag; ik kan niet zeggen waarom, maar het was, alsof ik iets anders verwacht had, of ik teleurgesteld was...
Maar in dezen treurigen overgangstijd begon een ander verschijnsel op te dagen, als een zwart spook, dat eerst in andere plaatsen dood en verschrikking had gebracht en dat nu ook hier in het Noorden begeerig zijn klauwen naar het menschdom begon uit te strekken: de cholera ging ook in Archangel zijn slachtoffers eischen.
Eerst een enkel geval - en hier en daar rimpelde zich een voorhoofd met bezorgden trek; dan een paar meer - totdat men constateeren moet, dat de epidemie werkelijk is uitgebroken. Er heerscht algemeen een soort angstige spanning en voorzorgsmaatregelen worden getroffen; maar het volk hecht hieraan geen waarde en juist daardoor krijgt de ziekte zulk een uitbreiding. Met achterdocht worden de geneesheeren aangezien, want telkens weer bij epidemieën wordt er onder het volk gemompeld, dat zij de ziekte moedwillig invoeren ten eigen bate; zelfs in Petersburg worden de medische studenten beschouwd als niet heelemaal te vertrouwen op dat punt!!
Nu spreekt het wel van zelf, dat raadgevingen van die zijde in den wind worden geslagen, ja eerder als schadelijk geacht worden onder het volk; de kooplieden zijn een beetje verstandiger, maar hechten toch ook niet veel waarde aan de leer der bacillen en het zijn ten slotte alleen de ‘intelligenten’ (zooals men hier menschen uit beteren stand heel vleiend generaliseerend noemt) die voorzorgsmaatregelen in acht nemen.
Waarin die bestaan? Een hoofdzaak is voor alle doeleinden alleen gekookt water gebruiken (want het Dwina-water is besmet) voor drink- en waschwater, zelfs voor het wasschen van vaatwerk in de keuken; verder vruchten, zoodra zij in huis komen, met kokend water overgieten en afschillen, ook als men ze rauw wil eten en hierin, als in alle dingen, heel matig zijn. Reinheid is ook een groote factor en als men zoo menige binnenplaats eens inziet, dan is men niet verwonderd, dat zulk een ziekte zich zoo verbreiden kan.