Zeer zeker, hoewel niet dikwijls. Zijn lofspraak was even ernstig gemeend als zijn blaam en onderscheidde zich door dezelfde felheid en persoonlijkheid van stijl.
Luister bijvoorbeeld naar wat hij over de beroemde chansonnière Thérésa heeft geschreven:
‘Naïeve, onwederstaanbare roeping, die niemand schiep en die, vlan! zich op een goeden avond te Parijs openbaarde, te Parijs, dat elektrisch den schok voelde van deze twee dingetjes: den Chanson en de Chansonnette! In langen tijd had men zooiets niet gezien... Het tijdperk was treurig en droefgeestig, toen, op een goeden avond, Thérésa, onbekend, zich vroolijk oprichtte op de planken van een armzalig café, waarvan zij het Alcazar ging maken, en aan den rand van het tooneel kwam, een weinig wiegheupend, lichtelijk cancaneerend met datgene, waarmede men cancaneert, en ook met de stem, - want de stem heeft haar cancan evenals het andere, - gewaagd, bijna onkuisch, maar zoo vroolijk! vroolijk om alles te doen verafgoden, en alles om haar heen ontvlammen doende, met de vroolijkheid, die altijd - welke ook de regeeringsvormen mogen zijn! - koningin in Frankrijk zal zijn. Herinnert ge u dien tijd nog!...
Het was niet Mimi Pinson, het was niet Suzon: het was meer dan Suzon, het was, in één wezen, alle Suzons op aarde!’
Wat dunkt u van dien stijl? Welk een levendigheid en welk een verval. Hoe echt, hoe overtuigend tevens! Ge kunt hem niet in zijn vaart stuiten. Hij is onweêrstaanbaar.
De gelukkigen, die door hèm geprezen werden! Zij konden er zeker van zijn, dat hij het meende. Geen invloeden van buiten werkten op zijn meeningen in.
* * *
Tot zijn litteraire bagage behoorden niet slechts kritieken.
In 1833, dus op zijn vijf-en-twintigste jaar kwam hij te Parijs - hij werd geboren te Saint-Sauveur-le-Vicomte. Eerst uitte hij zijn litterairen drang in verzen, doch spoedig noodzaakte zijn onbemiddelde staat hem, journalistiek werk te verrichten. Hij schreef litteraire kronieken in ‘Le Réveil’, ‘Le Pays’ en ‘Le Constitutionnel’, en tooneelkritieken in ‘Le Nain jaune’, aan welks hoofd een andere geestige schrijver, de boulevardier Aurélien Scholl, stond.
Tusschentijds liet hij werken van romantischen aard het licht zien, zooals ‘La vieille maîtresse’, ‘L'abbé de la Croix-Jugan’, ‘Les diaboliques’ - door een preutsche censuur op het verbodlijstje geplaatst -, ‘Ensorcelée’ enz.
Welk een fantasie betoonde hij in zijn romans! En welk een passie, glanzende door den stijl heen. Er is iets wilds en iets geweldigs in zijn verhalen, iets van daemonischen aard. Voeg daarbij, dat de kleuren van zijn taalpalet veel en fel waren, en ge kunt u voorstellen, hoe die werken genoten werden door degenen onder zijn tijdgenooten, die hem in zijn bizarre fantastische vlucht vermochten te volgen.
Tusschen de bedrijven door schreef hij, ‘Les prophètes du passé’, een nauwgezette studie over verschillende moralisten en denkers.
Een polygraaf?... Goed, een polygraaf, maar een met een ontzaggelijke hoeveelheid kennis, een bizonder schrijftalent en oorspronkelijke inzichten.
Men beweert, dat een van Victor Hugo's onuitgegeven versregels luidt:
Barbey d'Aurevilly, formidable imbécile!
Het is haast niet te gelooven. ‘Formidable’ - akkoord. Doch ‘imbécile’ - honderdmaal neen. Wèl had hij vooroordeelen, en niet geringe. Zoo had hij een hevigen afkeer van schrijvende vrouwen. Hij schoor ze allen over één kam, en het was hem een groot genot, zijn scherpe pijlen op hen af te schieten. Zoo was hij fel katholiek, een ultramontaan, die striemende zweepslagen uitdeelde aan wie zich naar zijn inzichten kantte tegen de katholieke dogmen. Te dien opzichte spaarde hij zelfs niet de katholieke priesters.
Zijn religieuze onverdraagzaamheid ging zóó ver, dat hij den lof zong van den Bartholomeus-nacht en het betreurde, dat men wel Luther's geschriften, doch niet hemzelf op den brandstapel had gebracht!
Die onverdraagzaamheid, welke misschien slechts door die van den priester-schrijver Louis Veuillot, zijn tijdgenoot, wordt overtroffen, deed de charmante schrijfster Olympe Audouard, die een overtuigde spiritiste was, beweren, dat Barbey d'Aurevilly in vorige levens inquisiteur en, vervolgens pater Lemoine (uit de 17de eeuw) moet zijn geweest.
* * *
Hij was een vat vol tegenstrijdigheden. Hij had religieuze en ook maatschappelijke vooroordeelen, en was anderzijds iemand van artistieke helderziendheid. Hij was een wijs-