Gedachtenwisselingen.
I.
Strijen, 7 October 1908.
Geachte Redactrice.
Met belangstelling lees ik in de Holl. Lelie het antwoord van een R.K. priester op uw vraag aangaande de mis.
Op één cardinaal punt zij het mij vergund den geachten correspondent te mogen wijzen.
Het is, waar hij wijst op de woorden van Christus zelf toen Hij het Avondmaal instelde: ‘Dit is Mijn lichaam hetwelk voor u gegeven wordt’. En van den wijn: ‘Dit is Mijn bloed, Dat voor u vergoten wordt’.
Uit de instelling nog bij Jezus' leven op aarde vóór Zijn eigen offerdood, toen dus volgens Zijn eigen woorden Zijn lichaam nog niet was verheerlijkt, gelijk Hij tot eene der vrouwen bij het graf zeide: ‘Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet verheerlijkt’, dat met het uiterlijke teeken louter een zinnebeeld bedoeld is geweest.
Doch, dat bij de bediening daarvan de goddelijke kracht van het verheerlijkte lichaam den waren en oprechten gebruikers kàn toestroomen als een liefderijke genadegift.
Hij heeft het bovendien tot Zijne discipelen gezegd en daaruit volgt, dat het geloovig gebruik aan alle geloovigen toekomt, die daartoe oprechtelijk zich zetten, dus onafhankelijk van de ambtsdragers, daar het geloof hier de hoofdzaak is.
Ik raak hier aan het beginsel der Hervorming.
Echter behoeft men dit niet verkeerd te verstaan. Wanneer de Katholiek door zijn ambtsdragers het Avondmaal laat bedienen, kan bij oprecht geloof de zegenende kracht van Christus m.i. zeer goed aanwezig zijn.
Dus alleen wanneer het in 't geloof geschiedt, heeft het m.i. waarde.
Alzoo bevat het ongetwijfeld eene groote verborgenheid, die ook de Kath. Kerk nog nooit doorzag, gelijk ook deze Kath. priester getuigt.
Als men maar niet gaat leeren, dat het brood en de wijn veranderen.
Hierin zag de Protestant de afgoderij.
Christus liet duidelijk uitkomen, dat het gebruik zinnebeeldig is, doch de gedachtenis sluit eene geestelijke gemeenschap met Christus, den verhoogden Koning, en diens weldaden geenszins uit.
Zoo wordt het een heilig avondmaal, dat het gedwongene en gezochte verliest.
Zoo waarlijk men dus het brood eet en den wijn drinkt, heeft hij, die het geloovig gebruikt, deel aan het goddelijk bestanddeel van Gods eeuwige Liefde, Die zich offerde aan het kruis.
Maar brood en wijn blijven zoo.
Op de geestelijke gemeenschap komt toch immers alles aan.
't Heeft mij altijd bizonderlijk verwonderd, dat zoovele Christenen over dit punt 't niet eens kunnen worden
De Kath. priester schrijft: ‘De Mis is in den grond der zaak niets anders dan het Avondmaal.’