De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
diger Kathleen Parlow, die drie achtereenvolgende malen haar vio[ol] heeft doen zingen en na elkander Max Bruch, Mendelssohn en Brahms heeft vertolkt met een ongekend sentiment, zich de eer van het evenement dezer zomersche luxe-omgeving kan toeschrijven. Wagner's gevleugeld woord omtrent de onscheidbaarheid der drie kunsten, de muziek, de poëzie en de dans, luidde haar optreden in, en dit zeker niet ten onrechte. Maar wel ten onrechte
Isadora Duncan
werd zij genoemd eene navolgster in het domein, waarvan Isadora Duncan de grootpriesteres heette; werd er eene vergelijking getrokken tusschen haar optreden, dat vervlogen eeuwen deed herleven en den dans huldigde in den geest der verschillende naties, en het plastiek gebaren van de Amerikaansche kunstenares, wier bewegingen we hadden zien wortelen in de gedachten van het diepst menschelijk leven. Ten onrechte, gelijk we zeiden. Want zijn beiden kunstenaressen, en is het moeilijk te zeggen of de een misschien minder of meer kwaliteiten heeft dan de andere; dit eene is wel heel duidelijk: beider genre is geheel verschillend, en vindt slechts een overeenstemming, een samentreffen in den dans, voor de eene een middel tot het doel, voor de andere het doel zelf. Rita Sachetto bestudeert bij voorliefde de diabolische Fandango der Spanjaarden, de gracieuse Varsovienne der Polen, den Czardas der Hongaren; Duncan wendt zich tot Beethoven of Botticelli, tot Chopin of Murillo. Rita Sachetto danst den dans gelijk deze is, gelijk groote componisten dien hebben veredeld, en zij danst met gratie en gevoel; Isadora Duncan maakt plastiek uit de gedachten, die de verhevenste geesten op kunstgebied haar ingeven, en zij vertolkt ze met noblesse en ziele-hoogheid. Dat is het groote verschil, waarvan we nader willen spreken. * * * Isadora Duncan, de veelgeprezene, de veelversmade ook, wat valt er van haar en haar groote kunst nog te zeggen? Het is slechts weinige jaren geleden, dat de jonge Amerikaansche, wier vader haar de liefde voor het dansen heeft geleerd en die gesproten is uit eene familie van - het werd later bekend - zelfs voor de Nieuwe Wereld zeldzaam geestkrachtige menschen, zich op de Europeesche Bühne vertoonde en haar evangelie van eene vernieuwde danskunst der Ouden predikte met de daad. Moedig en zonder schroomen verklaarde ze den oorlog aan de beroemde dienaressen van den mondainen ‘dans’, aan beroemdheden als ‘la belle Otéro’ en hare van glans en roem schitterende kunstzusters uit Parijs, Berlijn, Weenen, Petersburg; zeide ze verfoeilijk te achten de kunst van het moderne ballet, die ze in haar gedraai met de lichaamsdeelen, het verdraaien van allerlei passen, geen kunst meer noemde, alleen een opsiersel, door kleurende effecten groot gehouden. Ze leerde liefde voor de heerlijke rhytmische bewegingen der Grieksche dansen, ze | |
[pagina 276]
| |
leerde bewondering voor de edele gebaren dier dansen, die het lichaam laten in zijn vrije ontwikkeling, het niet kwellen tusschen sieraden en nauwe kleeren. Ze zeide te zullen vertolken in den dans de muziek der moderne toondichters, de schilderijen der groote meesters...! Isadora Duncan deed in Europa haar entrée in München, van waaruit haar triomftocht over het Continent aanving. Ze bezocht alle landen
Rita Sacchetto in La Greuzet-costuum
en werd overal gehuldigd als een kunstenares, die uitverkoren is; ze bezocht ook Griekenland en liep er in Athene rond in haar opzienbarend antiek gewaad. Ze danste in de groote hoofdsteden en het verwende mondaine publiek voelde zich wonderbaar aangetrokken tot hare kunst, die als eene openbaring was van gevoel en reinheid. Duncan danste met bloote voeten, ze danste met een enkel wit sleepend gewaad slechts om de lendenen, dat hare gestalte schoon deed uitkomen, maar geen, die er aanstoot aan kon nemen, geen, die er de moreele vernedering in gevoelde van de danseressen der oudere school. Want elke stand van haar wezen, elk gebaar van haar schoonheid, elke trek van haar expressief en bezield gelaat verbood aan iets anders te denken dan aan den adel van haar gemoed, dwong door eene onweerstaanbare macht te gelooven aan wat ze voorstelde. Haar eenvoudig, haar uitnemend rhytmisch gaan en staan, haar bewegen met den witten mantel, het was alles van een reinheid en een onschuld, die verplaatste in ideale sferen. Duncan danste en al dansende vertolkte ze de muziek, die haar begeleidde of het schilderij, dat ze voor oogen had. Op het sober tooneel zonder eenig ander decor dan het stijlvol achterdoek wist ze door de zuivere gebaren van haar dans alle menschelijke gevoelens weer te geven, wist ze smart en weemoed te vertolken; blijdschap en kinderlijke onschuld te doen opleven; vurige hartstocht te doen ontvlammen. Kunstwerken van den meest uiteenloopenden aard stelden haar programma samen; Strauss ‘Donauwalzer’ werd haar beroemd sensatienummer. Van den Duncan-cultus is de Duncan-academie te Berlijn, waar de danseres met haar zuster de kleine leerlingen leert in zuiver menschelijk zich bewegen de grootste schoonheid en de grootste smart uit te drukken, een eerste gevolg geweest. Hooge beschermers, hebben haar geholpen en steunen haar met onbezweken ijver; het groote publiek blijft nog in haar belang stellen. En niet gericht tegen haar en haar kunst, maar tegen de overdrijving was reeds Speenhoff klaar met zijn ‘Isa.... do.... ra.... Duncan... trala.... Duncan.... trala!’ * * * We hebben Isadora Duncan vele malen weergezien en het telkenmale direct begrepen, dat ze niets, neen niets had verloren van haar heerlijken invloed, van haar reine charme. Fijn en edel bleef immer haar | |
[pagina 277]
| |
kunst, schoon en vol majesteit waren steeds hare standen, onverkort uitte zich haar vermogen om de menschelijke ziel te doen spreken in alle nuances. Hoog was haar kunst gelijk ook hoog waren haar gedachten. Ze danste Beethoven, ze danste Chopin en ze danste Schubert, de een evenzeer als de ander in het karakter van zijne muziek, scherp omlijnd in de klanken zijner composities. Hoe vol impressie waren niet hare gebaren
Rita Sacchetto in Spaansch costuum.
van af het eenvoudige opkomen tot aan het sprekende slot; hoe vol vertrouwensvolle onschuld niet haar staan en gaan in de lijnen der muziek. Kleur zagen we in dat spelen met de tonen, dat dartelen door hare accoorden, kleur in geheel haar leven. Beethoven in de machtige uitdrukking van zijn wondervol werk, Chopin in al de schakeeringen van het leven, Schubert kernachtig in zijne vloeiende melodie; zoo gaf zij ons de groote meesters weer. En in hare navolging van schilderijen deed ze de fresco's opleven voor het oog, ze wijzigde de kleur van haar gewaad naar het karakter harer nummers, die als aaneenrijden de uit de illustratie gegrepen tooneelen der natuur. Dank zij de belichting, sober en toch niet kleurloos, was er stemming in het geheel, stemming, die steeg naarmate het oog meer genoot. Werkelijk, het was niet overdreven, wanneer het programma zeide: ‘Wat Nietzsche vermoedde en in kunst en poëzie schouwde, heeft Isadora Duncan tot daad gemaakt. Gelijk hij gezegd heeft: “Im Tanze nur weiss ich der höchste Dinge Gleichnis zu reden” - pogen hare dansen het hoogste nader te komen. Een eenvoudig tooneel, een groen tapijt en verder een blauwgrijze achtergrond... bijna kinderachtig en belachelijk schijnt ons deze scène, tot op het oogenblik, dat zij opkomt. Dan verandert zich het tooneel met elk van hare dansen, dan wordt het werkelijkheid: zoo sterk is de macht der stemming, die zij opwekt, dat wij weiden zien en bloemen die zij plukt, - dat wij met haar in de schaduwen der oude wereld dalen, dat wij de zee vermoeden, en bollende zeilen en naderende schepen schouwen.’ Zoo was het inderdaad.
* * *
En ziehier als vanzelf te voelen het karakterestieke onderscheid, hetwelk er bestaat tusschen Isadora Duncan, die de creatrice is van eene geheel eenige en tevens persoonlijke kunst, en Rita Sacchetto, die vertegenwoordigt de danskunst zelve in hare meest uitstekende vormen. Duncan is niet wat men noemen kan uitsluitend danseres, en niet al haar bewegen is als dansen aan te merken; zij is veel meer eene plastische kunstenares van hooge distinctie, van antiek-schoone gaven, voor wie de dans als rythmisch zich voortbewegen een middel is om gedachten van meesters der schilder-, der beeldhouw- en der muziekkunst tot uiting te brengen. Daarom ook is haar optreden van zoo eene waardevolle beteekenis, zoo vrij bijna van alle wereldsche | |
[pagina 278]
| |
en menschelijke gedachten. Haar plastiek schildert het leven, doch zulks niet naar uiterlijk, alleen naar innerlijk. Geheel anders bij Rita Sacchetto. Een oogenblik, het oogenblik van haar allereerste optreden als genomen van een Gainsborough met een prachtvollen hoed à la Greenaway, toen zij heerlijk poetisch en met aangeboren noblesse twee menuetten van Mozart weergaf, kon men denken aan eenige gelijkenis, desnoods aan eene welgeslaagde imitatie. Doch reeds toen bleek aldra de expressie naar het meer frivole, het meer uiterlijke in wezen en schijn der dingen. En steeds sterker kwam het bij elk nummer naar voren, dat Rita Sacchetto was eene danseres van artistieke opvatting, van groote gaven, van gevoel voor lijn en kleur, van zeldzame muzikale intuitie - dat zij echter bleef danseres, in staat de gratie te voldoen, de hartstochten te vertolken, de stemmingen uit te beelden, zonder zelve daarom in de ziel en de gedachten van den toeschouwer iets meer en iets anders te wekken dan eene reproductie van hare uitsluitend reproductieve kunst. Als danseres staat ze ongetwijfeld zeer hoog; de effecten en andere tours de force van een Otéro, een Cléo de Mérode, een Caldi of een Pepita zijn haar vreemd; zij is in zooverre navolgster van Duncan, dat zij de balletkunsten van een Sironi geheel versmaadt, haar lichaam niet wringt in leelijke en onnatuurlijke bochten, zich verre houdt van al datgene wat celebriteiten op het tooneel ten onrechte als dansen aanduiden. Maar de dans gelijk deze thans is, wordt door haar niet als banaal terzijde gesteld; zij vindt daarin hare hoogste uitingen en weet daarmede te woekeren op eene wijze, die wij dan frivool en luchtig, die wij oppervlakkig en in zekere mate schijn-schitterend mogen noemen, doch die tegelijkertijd bekoort door de oorspronkelijke frischheid harer opvatting, de charme harer weergaven en niet het minst door de verrukkelijke naïveteit van het persoontje der danseres zelve! Want werkelijk, het zijn twee heele mooie avonden geweest, die Rita Sacchetto aan de bezoekers van het Scheveningsche Kurhaus heeft geschonken, gelijk zij die tevoren schonk aan het verwende publiek van Weenen, Budapest, Dresden, Baden, Berlijn, Stuttgart en München. Haar programma, onbegrensd als het ware, liet eene groote plaats aan de nationale dansen, zonder daarom evenwel de andere, meer poetische nummers van haar repertoire daarbij ten achter te stellen. Ze danste Mozart op de karakteristieke manier, die haar fijn tonenweefsel vereischt; ze danste de gavotte uit de Engelsche suite van Bach met niet minder opvatting van wat onze voorouders onder elegant en smaakvol bewegen verstonden, en in een Greuze costuum van fraaie kleur; ze danste Brahms ‘Liebeslieder Walzer’ in een sfeer van werkelijk droomerige lyriek, opwekkend hier het hoogste gevoel. Uitnemend van stijl en prachtig volgehouden van toon waren de beide Hongaarsche dansen in costuum van ongedwongen tziganerie, die zij van denzelfden meester weergaf; mooi van plastische beelden was ook de opvatting, die zij in Liszt's Rhapsodie legde, dat langzaam opwaken onder de klanken dezer Slavische muziek, daarna die onweerstaanbare kracht van uiting, ten slotte dat inslapen, het was prachtig! De ‘Sirenenzauber’ van Waldteufel mocht in den aanvang meer sleepend, verleidelijk dan aan het slot diabolisch genoeg zijn, de beide Spaansche nummers daarentegen, ‘Toréador et Andalouse’ van Rubinstein en een Castagnettensolo van Escher waren van zeer sterk sprekende persoonlijkheid, waar zij niets gaven van het gewone beeld der spottende Carmen, maar vertolkten de houding der fiere Signora, meesterlijk in haar gevoelen uitgebeeld in het roodzwarte serpentine-gewirwar à la Fuller. En het meest zuivere nummer vonden wij beide keeren terug in Strauss ‘Frühlingsstimmen’, eene echte vertolking van poetische en juichende Mei-stemming, een schitterende interpretatie van het ‘himmelhoch jauchzend - zum Tode betrübt.’ Daar was spontaan en bloeiend leven, daar was zielestemming, tot sprekende uit de kleur van het zilverwit gewaad, uit de bloemen in de hand; daar was juichen en lachen; daar was het leven zelf in de smart der contrasten. Rita Sacchetto heeft als danseres groote kwaliteiten. Choreografisch weet zij zich aan elke stemming, aan elke melodie, aan elken stijl aan te passen; haar elegant bewegen, haar gelaat vol expressie en haar frisch temperament doen haar elke moeilijkheid overwinnen. Haar lieftallige verschijning alleen reeds wekt sympathie, en zij weet tot in de kleinste details de betoovering gebonden te houden. Zij had in Scheveningen bovendien het voorrecht begeleid te worden door een orkest als de Berlijnsche Philharmonie, die onder Kunwald's leiding uitstekend hare stemmingen vatte en ook muzikaal den avond | |
[pagina 279]
| |
tot een genot maakte. De danseres werd met bloemen gehuldigd, die ze met ware teederheid aanvatte; ze werd hartelijk toegejuicht, en dat was verdiend. Haar ‘aufblühende Mädchengestalt’ gelijk een Duitsch blad haar uitbeeldde, zal niet spoedig worden vergeten. HENRI VAN DER MANDERE. |
|