dit mijn beweren terugdenken, toen ik deze vóórtdurende zelfingenomenheid volgde, waarvan Van Eeden's Brieven onophoudelijk blijk geven, niet het minst als zij zich hullen in het mom der nederigheid. Want ook dan schoolmeesteren ze voortdurend op zóó hoogen toon over hoe alles moet zijn, en behoorde te zijn, en moet worden begrepen, dat men geen oogenblik in het onzekere verkeert ten opzichte der pedante alwetendheid des heeren van Eeden in al deze dingen! Gaan eenvoud en natuurlijkheid gewoonlijk hand aan hand, evenzeer gaat een dergelijk oneenvoudige zelfverheerlijking meestal gepaard met aanstellerij. En, dat men deze bij van Eeden dan ook niet vergeefs zoekt, blijkt uit zijn flauw woordengescherm bij de uitgave van Johannes Viator, ‘het witte boek dat bevuild wordt;’ - ‘het Lam dat voor de glazen leit stilletjes te bloeden. O, Gruwel’, - en zulke nonsens méér!
Als Van Eeden 't dan zoo'n ‘gruwel’ vindt, dat zijn boek, evenals elk ander, voor de ramen ligt om verkocht te worden, wáárom geeft hij het dan uit, in plaats van het te bewaren in zijn schrijftafel!? O, ik laat zulke boutades dáár, in intieme brieven, geschreven onder de impressie van het oogenblik, zonder eenig flauw vermoeden, dat de ontvanger ze zal ter zijde leggen, bewaren, uitgeven na den dood van den auteur! Dat is juist de vloek van die hedendaagsche jacht naar dergelijke, nooit voor het publiek bestemde correspondenties, die worden opgespoord door op geld verdienen tuk-zijnde uitgevers, zoodra iemand van eenige vermaardheid de oogen sluit! Niemand onzer kan er vóór, dat op die wijze, onder zulke omstandigheden, een of andere uitdrukking, alléén bedoeld op dat oogenblik, voor dezen of dien bepáálden ontvanger, wordt ontheiligd, en misschien belachelijk gemaakt, tengevolge van de openbaarmaking in druk!
In het geval Frederik van Eeden echter geldt deze verontschuldiging géénszins, omdat deze brieven zijn gepubliceerd ‘met zijn toestemming’, gelijk het titelblad vermeldt, en bij zijn leven! Van hem mogen wij dus veronderstellen dat zulke onware aanstellerij, als die over ‘het Lam dat voor de glazen leit te bloeden’, door hem zelf zóó mooi wordt gevonden, dat hij, na jaren nog, héél Nederland er op tracteert, na eerst een enkelen correspondent alléén daarvan te hebben laten genieten!
Ik voor mij heb Johannes Viator altijd een aanstellerig boek gevonden, precies iets voor de quasi-‘reine,’ quasi-‘vergeestelijkte’ manlooze jufferenschaar in Den Haag, die ik er mede heb zien ‘dwepen’, en aan mij-zelve verachtelijke blikken toewerpen, omdat ik het niet kon méde-bewonderen! Misschien ‘bevuil’ ik het ‘witte boek’ nu óók, in de oogen van den teerhartigen schrijver, maar ik verklaar ronduit, dat zijn hierboven aangehaalde geaffecteerdheid over het ‘bloedende Lam voor de glazen’ voor mij als een openbaring is van de gewilde en onechte stemming waarin het werk is geschreven, een bevestiging tegelijkertijd van mijn opinie over de onnatuurlijkheid ervan.
Verscheidene dezer brieven zijn geschreven uit andere landen dan ons klein vaderland; men vraagt zich af: hoe is het mogelijk dat een man van het intellect en den aanleg van Van Eeden zóó eng-begrensd blijft stilstaan stééds bij zijn eigen klein wereldje, te midden van àl dat nieuwe, grootsche, dat hem omringt!
In Londen b.v. voelt hij zijn eigen ‘meerderheid’ boven iedereen, en komt tot de ontdekking, dat ‘Hollanders oprechter, rechtschapener, en gevoeliger zijn dan andere menschen!!’ Iets belangrijkers dan zulke zelfverwaandheid heeft de wereldstad hem niet te zeggen!
In Madrid ‘geniet hij alleen zóóveel’, omdat hij denkt: ‘Holland is meer’. In Parijs verlangt hij naar ‘de rust van Mijnsheerenland!!’ En overal, van wáár ook zijn brieven gedateerd mogen zijn, klaagt hij steen en been over zijn geharrewar met zijn gedachten en met de critiek en met werk dat niet lukken wil, en nergens schijnt hem die groote verruimende openbaring te zijn gekomen, die de natuur predikt aan elk onzer, als we maar oogen hebben om te zien en ooren om te hooren, openbaring van onze eigen kleinheid en nietigheid en overbodigheid in dat geheimzinnige wonderbare heelal, waarin menschen komen en gaan, zonder spoor na te laten dat blijft, al schrijven ze ook nog zulke mooie boeken, al dichten ze nog zulke fraaie verzen, en al willen ze nog zoo ijverig hervormen, verbeteren, nut stichten!
Van Eeden verraadt zichzelf in deze zielsuitstortingen als een zwakkeling, het tegendeel dus van hetgeen men verwacht van een wereldhervormer. Een beeld van zijn eigen energie-loozen, moeden, matten tijd treedt ons tegen uit deze bladzijden, zonder groot, sterk, krachtig geloof, vol vraagteekens en