De Hollandsche Lelie. Jaargang 22(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Na den strijd! Ik dacht dat ik het menschenleven kende, Toen ik het aanzag voor niets dan ellende, Maar 'k wist nog niet mijn innerlijke kracht; Ik zag het leed dat op mij aan kwam dreigen... Nu weet ik dat ik boven 't leed kan stijgen; Nu weet ik; en daarin bestaat mijn macht! Ik worstelde in het duister om mij henen, De nachten zagen mij zoo dikwijls weenen, Ik zocht een steun, maar greep steeds in het niet, En mijne ziel vol schoone idealen, Zich stootend, wreed en fel, ontelbre malen; Scheen worstlend te bezwijken in verdriet... 'k Zocht steun bij menschen in mijn felle ellende, Maar hoe ik mij ook keeren mocht of wenden, 't Bleef donker om mij heen! En 'k vroeg mij af: ‘Is dit het schoone leven?’ Kunt gij, o menschen, mij geen vrede geven? Maar helpen deed er geen! - - - - - - - - - - - - - - - - Toen voelde ik zachtkens in mijn ziele rijzen De krachten, die den weg mij zouden wijzen Naar 't vast geluk; Het was de kracht die uit mijzelf kwam stralen, En 'k voelde vrede in mijn ziele dalen, Weg was het juk! Hier sta 'k; fier blikkend over 't leven heen Dat mij eenmaal zoo droef en moeielijk scheen, Met vaste hand wil ik het leven dwingen, Voor mij zijn krachtig schoonheidslied te zingen. Of... zou 't mij nóg meeslepen in zijn vaart? Ik wéét van neen; ik staar het recht in d' oogen; Man tegen man, volkrachtig, onbewogen, Ik voel mij sterk en hoog en onvervaard. DIRK TEN HAGHE. Vorige Volgende