denis der Nederlandsche Kunst, Letterkunde, Nijverheid, enz.’ toch waarlijk genoeg omschrijvend om ons te zeggen wat het tijdschrift wil en werkt.
Vijfentwintig jaar bestaat het reeds. Vijftien jaar geleden ging het om 't voortbestaan van ‘Oud Holland’, doch uitgevers en redacteuren hielden moedig stand, aldoor uitziende naar betere tijden, en het succes was, dat tenminste nu de 26e jaargang kon worden aangevangen. Dankbaar, maar niet voldaan zeggen de uitgevers; ‘zij meenen, dat zij op steun in wijderen kring mogen aanspraak maken’. Niet ten onrechte.
Misschien heeft niemand onzer Nederlandsche kunstvrienden er aan gedacht, dat een vijfvoudig lustrum toch waarlijk wel een feestgave waard is. Welnu laten velen dit wel bedenken, - en daartoe dient deze opwekking, - door in te teekenen op een echt Nederlandsch Kunsttijdschrift, dat nu reeds 25 jaren verzameld heeft ‘wat voor de studie van onze oude kunst onontbeerlijk is’.
Waar het buitenland voorgaat zijn wij Nederlanders nog al gauw klaar om te volgen. Deelen wij daarom ten slotte mede, dat in 1891 de Kölnische Zeitung eene warme aanbeveling van ‘Oud Holland’ schreef, ‘weil es heisst, die Verlagshandlung mache Schwierigkeiten, die Zeitschrift weiter erscheinen zu lassen. Einen schwereren Schlag könnte der Urkundenforschung für holländische Kunstgeschichte nicht versetzt werden, denn Oud Holland ist für diese jetzt die einzige Zeitschrift und dieselbe hat in den wenigen Jahren ihres Bestehens so Hervorragendes geleistet, dass alle ähnlichen Veröffentlichungen in den letzten fünfzig Jahren daneben verschwinden’.
Deze opwekking zal genoeg zijn, om velen tot inteekening op te wekken.
De kundige redacteuren, Bredius en Moes, eerder de Roever † 1884 en de Vries † 1892, beiden de oprichters, en de breede kring van medewerkers, zoo hier te lande als in het buitenland, waarborgen de degelijkheid en groote waarde van ‘Oud Holland’, en we nemen gaarne de woorden over van de uitgevers: ‘Ons jubileum geeft ons aanleiding opnieuw een beroep te doen op de medewerking van hen die trotsch zijn op ons groot verleden, en evenals wij, de overtuiging hebben, dat een ernstige studie der oude meesters van het grootste belang is voor de ontwikkeling van de kunst, de letterkunde en de nijverheid van onzen tijd’.