werden véél onderwerpen besproken en aangeroerd van ernstigen aard, politieke en godsdienstige vraagstukken, spiritisme, en ernstige gebeurtenissen van den dag, mijn vader, mijn veel oudere oudste broer óók, interesseerden zich zeer daarvoor; zij, die bij ons intiem aan huis kwamen, de heel enkelen, zooals de hier vroeger genoemde huisvriend, waren geen frivole societeit-loopers of enkel over de stadsnieuwtjes kavelende dames. - En ik, die dat alles mee-aanhoorde, al was ik te jong om het mee-te-bepraten, ik onderhield en ondervroeg er later onder vier oogen op mijn manier mijn vader over, vertrouwdsten vriend van heel mijn kinderleven, ideaal tegen wien ik met onbegrensde vereering opzag, onfeilbaarheid bij wiens meening ik zwoer. - -
.... Ach, is dat niet wel de wreedste ontgoocheling, als dat moment komt in ons leven, waarin we zien dat ook de besten, de hoogsten, de edelsten, feilen hebben, zwakheden, tekortkomingen begingen? Als het oordeelens-oogenblik komt, dan breekt er iets dat nooit meer geheeld kan worden.... nooit meer. -
Het kan niet anders; niemand is volmaakt, niemand leeft zonder fouten te begaan. - Maar, vóór wij zelf wijs genoeg zijn geworden door ondervinding om dat in te zien, doorleven we die vreeselijke periode van teleurstelling, ontgoocheling, smart over 't gebroken afgodsbeeld, dat wij zóó hadden opgebouwd, dat het daarom zelf niet kan helpen indien het viel, vallen moest, maar dat in ons hart zoo'n wreede, zoo'n nooit weer te vullen leegte toch achterlaat....
Het was dat praten met hem, dat vrijuit, zonder voorbehoud over alles wat ik las en dacht met hem praten, dat mijn vader heeft aangemoedigd op een nooit genoeg te prijzen taktvolle wijze, omdat het hem leerde kennen mijn innerlijkste ik. ‘Laat maar’ - zei hij als beangste tantes en familieleden hun zorgen uitspraken dat dit boek of gene brochure mij zou schaden. ‘Als zij maar spreekt met mij er over, dan weet ik zelf wel, of zij begrijpt en wat zij begrijpt. Dan kan ik oneindig beter regelen haar innerlijken wordingsgang, dan wanneer ik haar verbied, en zij wellicht in stilte het verbodene neemt.’ - - Zoo gelukkig was de uitwerking van dit systeem, dat ik dientengevolge nimmer - dat kan ik in alle oprechtheid getuigen - een boek ter hand heb genomen achter zijn rug om, wanneer hij mij had verzocht het niet te lezen, omdat hij het voor mij ongeschikt achtte. Een leesgezelschap-boek - uit het fransch vertaald - waarop de directeur (het was een door particulieren onderling opgericht leesgezelschap) de vermaning had geschreven: ‘Dit boek niet in handen van dames geven, en niet in de huiskamer laten liggen,’ kon hij met alle gerustheid in de portefeuille zijn gewone plaats doen behouden; het verbod: dat mag ik niet lezen, was voor mij voldoende. Mijn schoolkennissen lazen allerlei romans uit leesbibliotheken, iets wat mijn vader, uit vrees voor besmetting en voor vuile vieze exemplaren, ten strengste mij had verboden. Eens, aangespoord door een vriendin, die enthousiast was in de hoogste mate over ik weet niet meer welken draak-roman en hem mij leende, liet ik mij overhalen het leesbibliotheek-exemplaar in mijn schooltasch mee te brengen; zij zou het, als ik er mee klaar was, terugbezorgen in den winkel. Maar thuis legde ik het angstvallig boven op de kast, had niet den moed tot erin gaan lezen. Het vertrouwen, dat mijn vader zoo onbeperkt in mij stelde, eerde mij te veel,
dan dat ik hem had willen bedriegen en.... - het boek ging ongelezen terug. -
Zoo was het ook met de godsdienstige beschouwingen van modernen geest doordrongen, die ik dikwijls oppikte uit tijdschriften en brochures in ons zeer ruim- en zeer-veelzijdig voorzien leesgezelschap. - ‘Als haar geloof niet bestand is tegen de meening van andersdenkenden, dan is het geen geloof’ placht hij te zeggen in antwoord op de bekrompen vrees van sommigen, dat dit mij zou schaden in mijn zieleheil. Ik geloof dat hij daaraan groot gelijk had, maar ik geloof òòk dat men niet elk kind naar hetzelfde recept kan grootbrengen, en dat voor mij deze methode vooral dáárom zoo aanbevelenswaardig was, omdat ik begréép wat ik las, vroeg aan mijn vader om opheldering, mij wezenlijk interesseerde in één woord voor deze dingen, en daardoor toonde dat ik in staat was de mij geschonken vrijheid te waardeeren.
.... Wie mijn beste vrienden geweest zijn in kinderlectuur? Ik geloof Alcott, en de aardige boeken van Andriessen over de de Witten, en een enkel verhaal van de Liefde of van Gerdes. Maar heel gauw al kwam ‘the Heir of Redclyffe, ‘Misunderstood’, kwam óók de periode waarin Schiller en Göthe mij liever werden dan alle romans ter wereld.
‘The Heir of Redclyffe’ heb ik tranen over geweend, geen tranenvloed, maar stille, tel-