maar omdat ik mij zelven steeds afvraag waaruit toch dat ‘meerdere’ zal moeten bestaan.
Daarvan kan ik mij geen begrip vormen. Indien toch een vrouw hoog staat door karakter en bekwaamheid dan toch mag wel aangenomen worden, dat een meer superieure mannelijke geest moeilijk te vinden is om de ‘meerdere’ van zulk eene vrouw te zijn, en zou die vrouw dan verstoken moeten blijven van het huwelijk?
Immers 't physiek zal toch wel buiten bespreking blijven. In lichaamskracht, in overwinnenden hartstocht, in het brute, in het beslist beheerschende zal eene vrouw wel niet het ‘meerdere’ zoeken. We kunnen dus bij den geest blijven, en hebben dan alleen te letten op het meerdere van den man in karaktervorming, in geestesgaven, in overwegende deugden of hoedanigheden. Maar dan ook valt het moeilijk om met het denkbeeld: ‘mijn meerdere slechts zal mij huwen’, in te stemmen.
Moet de man deugdzamer zijn dan de vrouw; moet hij meer weten, geleerder zijn; maar als nu de vrouw in 't een of ander vak uitmunt zou zij dan ongehuwd moeten blijven, omdat haar meerdere niet of moeilijk zal te vinden zijn, omdat een zoodanige haar nooit zal overtreffen; overtreffen toch geeft de meerderheid. Is dan niet een examen noodig? Heusch, dat is geen spotternij, maar het is de richtig-logische gedachtengang in den schakel van het ‘meerdere’-moeten zijn van den man boven de vrouw.
Met heiligen ernst heb ik vroeger en nu weer overwogen waaruit het ‘meerdere’ zou moeten bestaan.
Of een dergelijke uitspraak is onwaarheid, of ondeugdelijk, of zij geldt voor allen, en daar iedere vrouw anders aangelegd is en ontwikkeld, zal dus de meerderwaardige man altijd een sport hooger moeten staan in geestelijke ontwikkeling, en telkens een sport hooger moeten klimmen, naarmate ook de vrouw in hare minderwaardigheid meerderwaardig tracht te worden.
Verschillende gaven, één geest, dat kan immers samengaan; waarom zou de vrouw beslist de mindere moeten zijn? We hebben in dit blad de recepten gelezen voor een gelukkig of ongelukkiger huwelijk, al naarmate vrouw of man meer beantwoorden aan de eischen van die recepten; we hebben 't slot herlezen van Rinske (omslag Feuilleton), en gezien hoe weinig er noodig is om met twee, gelukkig in 't huwelijksbootje de levenszee te bevaren, en alles komt daarop neer, dat tusschen man en vrouw moet bestaan één geest van liefde, van harmonie, van samenwerkend zieleleven. Ziedaar m.i. het eenige, waarop de vrouw te letten heeft. Zij moet onderzoeken of dit samenleven of samenwerken mogelijk zou kunnen zijn, en zou kunnen blijven, zelfs dan, indien 't vleeschgenot verzwakt, of is afgesleten, en er alleen sprake is van de hoogere orde der samensmelting.
Superieur hooger zal een man in dien zin nooit hooger behoeven te staan dan de vrouw. Het beeld van klimop en eik is mooi in poëtischen geest, maar al is 't zeer zeker eisch de poëzie van 't huwelijksleven te zoeken, telkens en telkens opnieuw, dringt zich het proza naar voren, en daarmede moet rekening gehouden worden. Er mag geen sprake zijn van meerder of minder. Indien van beide zijden op zulk een verschil werd gelet zou die ongelijkheid aan de eene zijde overschatting, aan de andere zijde geringschatting scheppen, waardoor het evenwicht wordt verbroken en de noodige eenheid van ziel en hart en geest verloren gaat.
Den Haag, 9/7 1908.
Antwoord Redactrice.
- Op gevaar af van mij den schijn te geven van geestelijk-hoogmoedig te zijn, wil ik rondweg antwoorden: Ja, inderdaad geloof ik zeer zeker, dat een superieure vrouw niet gemakkelijk vindt den waarachtig-meerdere naar den geest, die haar blijvend gelukkig maakt in het huwelijk, in dieperen zin. Vandaar, dat zij m.i. beter doet ongehuwd te blijven. Een hooggeschat vriend zeide eens tot mij: ‘Na drie weken zoude Uw man U zoo zeer gedesillusioneerd hebben, dat gij zoudt wegloopen van hem.’ Hij had daarin misschien gelijk. Wie te veel verlangt, wordt teleurgesteld. En ik behoor niet tot degenen, die dat zouden volhouden op den duur: het banale, in één gareel voortsjokkend huwelijk, waarin de vrouw heimelijk zich voelt en weet de verstandelijk-meer-ontwikkelde, de dieper-nadenkende dan haar man.
Het is zoo droevig zeldzaam dat twee superieure menschen elkaar ontmoeten en leeren liefhebben. Zoo dikwijls bemint de superieure man juist het heel-alledaagsche meisje. Dat kan goed gaan. Het omgekeerde gaat na een tijdje bijna altijd verkeerd. - Want, waar het alledaagsche meisje zich, met meer of minder bewondering voor hem, leert schikken naar, leert volgen de denkbeelden en de levensopvatting van haar man, daar gaat de superieure vrouw zich ontgoocheld, teleurgesteld gevoelen door de geestelijke minderwaardigheid van haren man, gaat hem overheerschen in geestelijken zin, maar tegelijk minachten heimelijk, dat hij zich dit laat doen.
Zoo voel ik-persoonlijk het. Ik heb natuurlijk in algemeenen zin gesproken, zonder daarbij de pretensie te maken, dat ik wil doorgaan voor superieure vrouw, omdat ik niet huwde. De redenen die mij ongetrouwd deden blijven gaan mij-alleen aan natuurlijk. Dit is dus slechts een algemeen antwoord op een algemeen-gestelde vraag.
Wat ik-persoonlijk versta onder mijn meerdere wil ik den geachten inzender gaarne toelichten. Dat het physiek daarmede niet heeft te maken spreekt inderdaad van zelf. Neen, ‘geleerder’ dan ik zelf behoeft hij geenzins te zijn voor mij, om in mijn oogen mijn meerdere te zijn, maar wèl moet hij niet dom zijn, beschikken over intellectueele gaven, die mij eerbied afdwingen.
Onlangs vertelde mij iemand met zelfvoldoening hoe zij in haar huwelijk haar man had ‘opgevoed’ tot háár mate van geestelijke ontwikkeling, hem had ‘geleerd’ dit te begrijpen en dat te verstaan op geestelijk gebied; hoe zij in een woord overtuigd was meer-verstand te bezitten dan hij, maar zich nogtans heel gelukkig voelde, omdat hij zich zoo geduldig liet ‘onderrichten’. Er zijn verschillende soorten van geluk. Als deze dame zegt het te zijn, zal ik 't haar niet tegenspreken; maar ik-persoonlijk zou de ontdekking een dommen