was hij een soort van don Quichotte in sommige opzichten, doch geen smet kleefde er aan zijn moreel kleed. Het was, in zijn gevolgen op-den-dúúr, een noodlottige dag voor Clémenceau, toen Paul Déroulède de politieke tribune beklom en, de zaak van Cornélius Hertz besprekende, met zijn bekende vurigheid en zijn groote gebaren de volgende woorden uitte:
‘Zonder bescherming en zonder steun zoû de kleine Duitsche jood niet zulke groote sprongen hebben gemaakt op den weg der eerbewijzen, zoû hij niet in zoo weinig jaren zoo volledig en schitterend uit zijn laagte naar boven zijn geklommen. Ik herhaal het: er moet een voorsteller, een gezant zijn geweest om hem overal toegang te doen verschaffen, vooral in de politieke wereld.
Welnu, dezen gedienstigen, toegewijden en onvermoeibaren tusschenpersoon, zoo werkdadig en zoo gevaarlijk, gij allen kent hem; zijn naam is op uw lippen, maar niettemin zoû geen uwer dien noemen, omdat er drie dingen zijn, die gij in hem vreest: zijn degen, zijn pistool, zijn tong. Welnu, ik trotseer ze alle drie en ik noem hem: het is de heer Clémenceau.’
Op die hevige woorden verloor Clémenceau, in zijn schuldbesef, zijn tegenwoordigheid van geest. Anderen, zijn partijgenooten moesten zijn verdediging op zich nemen. Déroulède werd, uit een politiek oogpunt beschouwd, verslagen. Maar zijn woorden hadden ingeslagen.
Ah! clairon, réveille, réveille,
Ah! clairon, réveille-nous donc!
Dat zijn een paar versregels van den dichter Déroulède. Op bovenbedoelden dag was de politicus in hem zelf een ‘clairon’, die de reveille blies. En wat den vroegeren roep van Clemenceau's integriteit betreft, het ging er sedert mede als met de gebroken vaas van Sully-Prudhomme:
N'y touchez pas, il est brisé.
Zijn kiezers lieten hem daarna in den steek.
* * *
Buiten de politiek geworpen, schreef Clémenceau, in ‘L'Echo de Paris’, ‘Le Journal’, ‘Le Figaro’ en nog andere bladen. De schrijver oefende echter minder invloed uit dan de redenaar, al schreef hij zooals hij sprak. Uit het gesproken woord had men minder gemakkelijk kunnen ontwaren, dat hem één belangrijke eigenschap ontbrak: de geestdrift. Men kon nu in zijn artikelen spoedig genoeg merken, dat op hem kon toegepast worden wat Mirabeau van Barnave getuigde: ‘Il n'y a pas de divinité en lui.’ De cynicus kwam duidelijk voor den dag. En is niet elke cynicus min of meer onbetrouwbaar, min of meer laf ook? Neen, het viel thans niet te ontkennen: er stak in Clémenceau noch een Mirabeau noch een Gambetta.
Georges smachtte naar een terugkeer in de politieke wereld. Daar was zijn atmosfeer.
Toen kwam de Dreyfus-affaire. Welke rol Clémenceau daarin gespeeld heeft, mag ik als algemeen bekend achten. Hij waschte zich weder schoon; zoo scheen het althans. In het dagblad ‘L'Aurore’ tastte hij het leger, de magistratuur, de regeering aan. Zijn polemieken waren als veldslagen. De verzoende kiezers, meenend, dat in Clémenceau weder de rechtschapen revolutionnair was ontwaakt, en nu voorgoed, vaardigden hem naar den Senaat af. De gekozene beloofde gouden bergen....
Helaas! de senator, later de minister en nu de almachtige president van den ministerraad - geen dier Clémenceau's is de revolutionnaire partij, is den Clémenceau van voorheen trouw gebleven. Hoe langer zoo meer heeft het gezag, de gezagsuitoefening dezen man bedwelmd. In elken cynicus steekt een heerschzuchtige. Clémenceau wil de onfeilbare alleenheerscher zijn. Een soort van Napoleon, zonder den náám van het keizerschap weliswaar - à la bonne heure! - maar ook zonder de gevaren en vermoeienissen van het slagveld. Zijn regeering is er een van machtsmisbruik en gewelddaden. Meer dan van eenigen anderen Franschen regeerder uit den nieuweren tijd is zijn tijdperk met bloed geteekend. ‘Gouverner, c'est prévoir.’ Clémenceau bekommert zich al bitter weinig om ‘prévoir.’ Regeeren schijnt zijns inziens te zijn: macht uitoefenen, spelen met gezag en macht.
De jongste bloedige gebeurtenissen ten opzichte van de stakers, te Villeneuve-Saint-Georges en Draveil, doen terecht twijfelen aan de echtheid van zijn vroeger revolutionnairschap en aan zijn gevoel van recht en billijkheid. Hij heeft, zooals een der socialisten opmerkte, de ‘grève générale’ willen omscheppen in een ‘crève générale’. Is dàt dezelfde man, die voorheen pleitte voor de amnestie aan de veroordeelden der Commune? Bah!
Wat een grijsaard! Hij baadt zich in