het smartelijk met optrekken van voetjes en beentjes, dan heeft het pijn, heel vaak buikpijn van koude voetjes als men hier niet zeer op let en bij vorming en doorkomen der tanden soms pijn in het mondje.
Van onzindelijke luiers hoop ik dat geen enkele beschaafde moeder haar kindje laat schreien. De onderkleertjes moeten droog blijven, al is herhaaldelijk verwisselen nog zoo dikwijls noodig, het kindje uit de wieg halen en niet reinigen, zoodat de natte doeken koud worden, zou zéker wel een oorzaak van schreien kunnen zijn.
Het kan ook schreien omdat het zich in de wieg verveelt en liever gedragen wordt. Kleine kinderen láten schreien vind ik onmoederlijk. Ik weet wel dat sommige artsen dit aanraden, maar een dokter en een moederhart zijn twee aparte dingen.
Een kindje opvoeden alleen met het verstand deugt evenmin als alleen met het gevoel. Als het eerste halfjaar voorbij is en het kindje schreit dwingend en boos, dan is het tijd genoeg om op zijn dwingend geschrei geen acht te slaan.
Is het schreien niet dwingend, dan is er een andere rede, die, als het een gezond kindje is, meestal wel door de moeder kan worden weggenomen, want zonder rede schreit een kindje niet.
Het is echter raadzaam in de behoeften van het kindje te voorzien voordat het teveel schreit.
Pijn waar het minste aan te doen is, is natuurlijk de pijn van tandenkrijgen.
Ook is het kindje dan vatbaarder voor verkoudheid en ingewandsziekten, zoodat men in alle opzichten voorzichtiger moet zijn in de perioden van tandenkrijgen dan anders.
Daar het in dien tijd vaak koortsig is en dus vanzelf dorst heeft, is, zooals gezegd, water met of zonder suiker zeer aan te bevelen. Men geve het vooral niet méér voedsel dan anders; het drinkt gulziger van dorst, niet van honger.
Een stuk altheawortel in de apotheek gehaald, (dus gezuiverd) is uitstekend om de tandjes door te bijten.
Men moet vooral vermijden het hoofdje te broeien of het kindje in al te warme vertrekken te laten in de perioden van tandenkrijgen; ‘hoofd koel en voeten warm’, is altijd, maar dan vooral een vereischte.
Men lette ook in die perioden op de ontlasting. Gewoonlijk is deze overvloediger dan anders; dit nu is goed voor den bloedsomloop maar mag niet te overvloedig worden en moet ook in andere opzichten normaal blijven; bij al te overvloedige ontlasting voege men meer meel bij het voedsel en late het zout weg; helpt dit niet, dan raadplege men zijn arts, daar ziekten door tandenkrijgen ontstaan zeer wel te genezen zijn, al wordt wel eens het tegendeel beweerd.
Als het kindje ruim een half jaar oud is, komen de middelsnijtandjes in de onderkaak door; daarna volgen eenige weken van rust. Na de achtste of negende levensmaaand verschijnen kort na elkander de vier snijtanden in de bovenkaak. Na eenige rustweken, dus in het begin van het tweede jaar, vertoonen zich de onderste snijtanden en de vier eerste wisselkiezen. Nu volgt weder een rusttijd van twee à drie maanden, waarna de z.g. oogtanden te voorschijn komen. Na 2½ jaar verschijnen de vier tweede wisselkiezen.
Deze volgorde van tandenkrijgen komt wel ongeveer uit; toch zijn hierin zeer vele afwijkingen, daar bijna geen enkel kindje de tanden op precies hetzelfde tijdstip krijgt.
Wil men het kindje laten vaccineeren, dan doe men dit in de rusttijden tusschen het tandenkrijgen. Het is altijd aan te raden, die rusttijden waar te nemen, zoo er iets bijzonders aan het kindje gebeuren moet.
Leur.
MARIE VERPALEN - SPEEK.