een prettig, onbezorgd thuis te behouden, meedoet!
De ‘heilige erfenis’ harer theoretiseerende moeder spookt haar nu door het hoofd, en op dat critieke oogenblik begint tegelijkertijd de èchte liefde in haar hart te ontwaken! Een architect, dien zij reeds vóór haar huwelijk kende, en wiens bescheiden aanbidding haar toen gebrek aan passie scheen, komt opnieuw in haar leven. Zonder bedenken verklaart zij hem haar bereidwilligheid met hem mee te gaan, en haar man, met of zonder diens toestemming, te verlaten voor een nieuw leven. Alles moet echter eenige maanden wachten op de uitvoering, omdat de architect solliciteert om eene betrekking elders. Krijgt hij die, dan is hun finantieele toekomst, daar beide arm zijn, verzekerd! Reeds terstond echter geeft Maria hem haar lichaam, in meer dan één samenzijn, wat neef, de advocaat, misschien wel vermoedt, maar zonder er zich mee te bemoeien, omdat hij het opzienbarend slot, dat zich voorbereidt, niet vermoedt, en tevreden is als de wereld maar niet wordt gekend in zulke dingen! De benoeming komt inderdaad. Maria deelt onmiddellijk daarop aan haren man haar besluit mede hem te verlaten. Als hij zijn toestemming weigert, zegt zij dat ze zonder die zal gaan. Maar, terwijl ze bezig is tot dat doel haar koffers te pakken, komt men haar een nieuwtje, een vreeselijk ongeluk, vertellen! De architect, haar architect, is, door een bij het bouwen vallenden steen, inééns gedood! Het kind, dat zij onder het hart draagt, van hem, is dus vaderloos!
Onhandig, en slecht in elkaar gezet, als al deze toevalligheden bij elkaar zijn verzonnen, moeten zij blijkbaar alléén dienen, om ons te wijzen op de onoverkomelijke moeielijkheid, waarop de vrouw, die hare moderne vrijheidstheorieën in practijk wil brengen, stuit zoodra het geldt de onverzorgde toekomst van haar kind.
Ik zei het onlangs, in mijn bespreking van mevrouw Goekoop's jongste pennevrucht Lilia: het is heel aandoenlijk een roman te laten eindigen met eenige lieve phrasen der ongehuwde moeder aan het adres van haar ‘zon’, zijnde haar kind! Maar in het werkelijke leven is het de groote vraag, wat er van een uit louter egoïsme, voor eigen plezier, in het leven geschopt ‘zonnetje’ zal worden, later, indien het overal wordt teruggewezen en beleedigd en van zijn maatschappelijke voorrechten beroofd, alléén wegens zijn ‘onwettige’ geboorte! Men moge die dingen nog zoo bekrompen, nog zoo onrechtvaardig, nog zoo schijnheilig vinden - dat doe ik ook - maar men moet er, juist als men het kind liefheeft, toch mede rekening houden, in zijn toekomst-belang, daar, gelijk al Gabriele Reuter, zeer terecht opmerkt, ‘Binnen afzienbare tijden niet te denken schijnt aan de oprichting van den socialistischen staat, of wel van de anarchistische vrijwillige gemeenschap, terwijl de uitwendige vorm van het huwelijk, zijn grover omhulsel en schaal, juist zoo lang zullen blijven bestaan als het tegenwoordige staatseconomische en sociale leven zich staande weet te houden.’ Omdat deze toestand dus eenmaal bestaat, en waarschijnlijk nog lang zal blijven bestaan, mag men er zich niet afmaken met het zuiver egoïstisch zichzelve alléén bevredigen eener mevrouw Goekoop-Lilia, is het plicht, terwille van het kind, liever te huichelen, te offeren eigen onafhankelijkheid, dan het te laten lijden onder niet door hem-zelf gewilde wreede omstandigheden! Het is zeer wààr, zeer juist gezien, wat Harold Gote dan ook in den mond legt aan Maria, als zij, na de geboorte van haar jongen, accepteert den schijn dien haar man haar laat, - ter wille van zijn goeden naam en den haren, - alsof hij-zelf eigenlijk de vader
ware:
‘Hoe kon mijne moeder zoo blind zijn voor de werkelijkheid! De “heilige erfenis” was werkelijk gemeend! Máár een vrouw kan niet waar zijn. Zij kan niet opgroeien tot een vrij en edel mensch. Zij heeft geen eigen grond, waarop zij kan wassen...’
Bitter maar wáár, ik herhaal het - ik, die zelve geleerd heb wat het is, zich te moeten vrijmaken - schilderen deze woorden vrouwenleven en vrouwenlot! Wie alleen door het leven gaat, wie, als vrouw, met moederinstinct en passie in zich, de kracht en den moed heeft toch onvruchtbaar te blijven, die kan zich een mate van duur betaalde vrijheid veroorloven, juist omdat ze offerde haar vrouwgeluk! Wie echter dat wil hebben, dat normale geluk, waarvoor wij vrouwen bestemd zijn, die is nooit vrij, kan het niet zijn, mag het niet zijn.. om het kind!
De schrijver heeft tusschen deze hoofdintrigue dóor nog een andere verwikkeld, die een andere zijde raakt van dezelfde quaestie. Een jonge luitenant, knap van uiterlijk, maar arm, zooals alle luitenants aller landen, begint een liaison met een onderwijzeres, óok een moderne-vrouw in den-