deeltelijk dronken van het gif, of nog bezig zich daaraan te bedwelmen, en te midden van dit walgelijk tooneel troonde La belle Lison, in een dier suggestieve toiletten waarin fransche vrouwen van dat soort, en de fransche door háár gelanceerde modes, zoo ver zijn! -
Avond aan avond ging dit natuurlijk de zaal gansch en al vullende ‘kunst’-genot zijn gang, totdat ten slotte, niet de politie, noch de critiek, maar de Parijsche studenten-wereld (tot haar eer zij het gezegd) tusschen beide kwam, en door een heftig opstootje protesteerde tegen zulk een beleediging, zoowel den goeden zeden als den goeden smaak aangedaan. Jongelui van de meest verschillende politieke of godsdienstige richtingen, juristen, medici, ingenieurs, etc., vereenigden zich La belle Lison uit te fluiten. Te vergeefs weigerde de op haar hoede zijnde directie hun den toegang, onder voorwendsel dat er geen plaatsen meer waren te krijgen. Zij drongen nogtans in groot aantal binnen, overschreeuwden La belle Lison, zoodra zìj poogde haar stem te laten hooren, en slaagden er in haar te dwingen tot een aftocht met de stille trom. Eerst héél laat 's avonds durfde zij uit een zij-deur van het theater de vlucht nemen per auto. Men zag haar niet meer terug.
Men zou zoo denken, dat de Parijsche politie, na zulk een welverdiende les, waarin zij het voorbeeld had behooren te geven inplaats van dat over te laten aan studenten, ten minste van nu af aan verbiedend en doortastend zou optreden. Geen questie van. Voor La belle Lison een andere! Deze, door haar noodlottigen invloed op den landverrader Ullmo, heeft zich-zelve zoo on-populair gemaakt, te meer omdat de rol, welke zij-zelve in dit vuile zaakje speelde, niet voldoende is op te helderen, dat de manifestatie der studenten zich vooral tegen haar persoonlijk richtte, meer nog dan tegen de handeling als zoodanig op het tooneel. Deze gaat dus thans ongehinderd zijn gang. Inplaats van de met de noorderzon verdwenen La belle Lison is een andere evenzeer verlokkende en opiumschuivende demi-mondaine gekomen, die thans hare rol, op dezelfde suggestieve wijze, waarneemt.
- Behoeft men er nog op te wijzen welk een noodlottigen invloed zulke zinnen-prikkelende scènes hebben moeten noodwendig op het in de zaal toeschouwende publiek, waaronder uitteraard zoo véél aankomende jongens en pas het leven beginnende mannen, - kinderen met beginnende knevels en baarden, mag men hen wel noemen!?
Menigeen - die vóór dezen noch aan opium, noch aan de geheimen van villa's als die in Toulon dacht, - wordt aldus aanschouwelijk gemaakt op verleidelijke wijze welke ‘genietingen’ het jongelui-leven biedt. En, is alles wel beschouwd zulk soort theater - hoevele van dien aard zijn er niet in Parijs - iets anders, dan een publiek huis, alleen een van veel gevaarlijker soort, juist omdat het vaart onder andere vlag!? O, als dat alles alleen in Parijs gebeurde zou ik erover zwijgen, maar helaas, hetgeen ik gedurende het jaar van mijn verblijf te Amsterdam, verplicht door mijn toenmalige betrekking aan de Telegraaf, te zien kreeg, heeft mij bewezen, hoe het ten onzent geen haar beter toegaat, alleen, door de slechte omstandigheden van ons tooneel, nog grover, nog platter, nog ruwer, maar volstrekt niet minder gemeen. - Het behoort tot een der grieven welke de streng-orthodoxe protestanten plegen aan te voeren tegen het tooneel en het tooneel-bezoek, dat men er onzedelijke stukken ziet, en gebracht wordt op verkeerde gedachten daardoor. Idealisten stellen daartegenover het beweren, dat integendeel niets zoo veredelend werkt als een goed stuk, dat de roeping van de kunst, ook van de tooneelkunst, juist is het volk te ontwikkelen, te beschaven, te verheffen. In theorie is heel veel waars in die stelling. Ik erken volmondig, ik heb het ook in meer dan een Telegraaf-recensie neergeschreven, dat er stukken zijn hier en daar, van Ibsen, van Sudermann, om maar een enkel voorbeeld te noemen, die inderdaad een mooie nobele levensopvatting prediken, en geeselend waarschuwen tegen allerlei schijn- en wan-begrippen. Helaas echter, zulke stukken zijn te tellen vergeleken bij de onnoembare massa van vuile kluchten en gemeene stukken, welke ook ons tooneel overstroomen, vooral uit het buitenland, vooral uit Parijs. - En het zijn die stukken juist, die eigenlijk alléén gaarne worden
gezien, alleen de aandacht worden waardig gekeurd van ‘het’ publiek. Met die vuile, vieze, gore stukken ‘trekt’ een directie volle zalen; als zij nu en dan eens een fatsoenlijker werk er tusschen in geeft, dan doet zij dat met verlies, wetend dat de kosten de inname niet dekken. Een Amsterdamsche Vereeniging, b.v., die met groote zorg en waarachtige liefde tot de kunst goede degelijke stukken koos, en tot dat doel de beste buitenlandsche krachten engageerde, had in mijn tijd te kampen met voortdurende onver-