Causerie uit Den Haag.
Juni '08.
Toen Huygens - of was het Cats? - de hofstad aansprak als:
Noyt half uytgeprezen Haegh’
was hij hoogst waarschijnlijk in een extra, gemoedelijk tevreden bui. Misschien waren die oude heeren doorloopend meer tevreden gestemd dan de menschen van dezen tijd, en hadden zij niet zooveel aanleiding om uit die stemming te geraken; b.v. in de periode van ontvangst der belastingbiljetten, die dìt jaar zelfs onder de meest philosophisch aangelegde Hagenaars een stormvloed van klaagliederen hebben ontboeid: voor de informatieloketten der kantoren een aanhoudend gedrang; bij de belasting-hoogheden een regen van requesten: ‘twee-drie-ja vijfmaal zooveel als een vorig jaar’ is de grondtoon dier droeve klachten of toornige uitvallen, die echter alle eindigen op... betalen volgens den aanslag.
De zaak is dat de tegenwoordige bewoners van het ‘dorp der dorpen geen, maar dorp der steden één’ gaarne de gemakken en voordeelen van een groote stad hebben, maar liefst zouden betalen voor een provincieplaatsje; een schikking waarvoor ongetwijfeld veel te zeggen valt als die mogelijk was.
En zijn nu die 't onmogelijke vorderende Hagenaars voldoende dankbaar voor den niet-aankoop van Zorgvliet, met aankleve van dien, in den vorm van nòg hooger belasting? Bij de eindelooze deliberaties in den raad over deze quaestie bleef het laatste, hoogste woord aan de zuinigheid; laat ons hopen dat zij niet altìjd de wijsheid bedriegt, want een door de zuinigheidsmannen overstemd deel van ons stadsbestuur oordeelde de uitgave van die Zorgvliet-millioentjes nuttig en noodig om den Haag zooveel mogelijk voor vreemdelingen aantrekkelijk te maken. Gesteund door onze kunstenaars, zagen zij in den aanleg van dat buitengoed een plan dat in de toekomst een grootsch geheel zou maken met het Vredes-paleis.
Hoewel voorloopig alleen op papier, bestaan er reeds plannen voor de inwijding van dat paleis.
Een grootsch, veelomvattend project: de volken der geheele wereld trekken vereenigd op naar den tempel waarin de Vrede woont. Ergo, wij zien Pheniciërs, Karthagers, Azteeken, Tolteeken - of u ze kent - in groepen voorbij trekken; al die naties, ook die welke reeds lang van 't aardrijk verdwenen zijn, en andere waar men elkaar of zijn oude lui nog met smaak oppeuzelt, gaan den Vrede smeeken de heerschappij over de aarde te aanvaarden. Op die wandeling zullen voor ons defileeren Plato, Socrates, Dante, Michel Angelo en meer andere heeren die men nooit gedacht heeft van aangezicht tot aangezicht te zullen aanschouwen.
Hoeveel aan zulk een plan vast is blijkt, om tot het dierenrijk af te dalen, uit den eisch van zeven witte ossen, even zooveel zwarte ossen, om niet te spreken van het onnoemelijk aantal verschillend getinte paarden, noodig voor de bespanning der onvermijdelijke triomfwagens.
't Zal mooi zijn, schitterend zelfs; mits... de enorme som die voor dat grootsch ontwerp noodig is, kan gevonden worden; men rekent daarvoor op de geschriften der bekende pacifisten. Schrijven zullen zij wel, als er maar genoeg lezers, beter gezegd koopers komen opdagen.
Een tijd lang is dat inwijdingsplan geëxposeerd geweest: een serie van teekeningen; zij besloegen geheel een groote zaal (het vroegere manufacturenmagazijn van Schröder) die keurig gedecoreerd was met vredespalmen benevens de noodige wereld- en vredesvlaggen; alles zeer smaakvol en poëtisch, maar waartusschen het blijkbaar voorbijgeziene, op een venster gegraveerde ‘witte en bonte stukgoederen’ wel wat nuchter ‘deed’. Zoo komt bij het enthousiast ijveren voor een utopie - en met alle respect voor der Azteeken aspiraties blijven we een wereldvrede voorloopig maar zoo noemen - de praktijk ons dikwijls leelijke parten spelen.
Het kwart-eeuwsch bestaan van de Maatschappij Zeebad Scheveningen is gevierd op de gebruikelijke wijze: een gedenksteen, een feestavond en vele speeches; bij dat alles edelmoediglijk totaal negeerend het 25 jarig pruttelen van velen over de handelingen van het bestuur dier maatschappij. Men kan immers zeer goed een poosje eendrachtiglijk feestvieren, en daarnà met frisschen moed beginnen aan het ophalen van oude en nieuwe grieven.
Tegen alle verwachting in zijn de Pinksterdagen, voor Scheveningen van zooveel belang, schitterend geweest, met welwillende medewerking van ‘het weertje’. Gansche drommen togen oceaanwaarts.
Hier trekt de burger op, met pluim en piek en staal...
Maar ach, dat trekken trekt de geldbeurs bijster kaal.’