De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren. J.H.D. - U geeft geen pseudoniem op; zult echter hoop ik U zelf herkennen hierin. - Allereerst mijn dank voor de ontvangen inlichtingen. Gaarna voldoe ik aan Uw verzoek Uw beschouwing, naar aanleiding van de geloofsgedachtenwisseling tusschen Regina en hare bestrijders, te beantwoorden: ‘Men heeft er evenwel de leering uit geput, dat geloof op gezag niet is bestand tegen geloof uit vrijen wil.’ - Aldus Uw zinnetje. Maar, bestáát er zoo iets als ‘geloof’ uit vrijen wil? Is niet geloof uitteraard iets, dat niets te maken heeft met een uit vrijen wil dogma's aannemen uit verstands-gronden.? Dat laatste juist doen zoovele zich noemende orthodoxe christenen heden ten dage, omdat ze er wereldsch voordeel in zien zich aan te sluiten bij de ‘serieuse’ menschen (om de Haagsche-aristocratie-uitdrukking te gebruiken), omdat ze van een ministerie van de rechterzijde vette baantjes hopen, etc.; en juist die soort naamchristenen hebben het waarachtige geloof, het eerlijke blindelingsche bijbel-geloof in slechten reuk gebracht door hunne huichelarij, door hun leven niet naar hetgeen hun geloof hun beveelt volgens den bijbel, maar naar eigen lust alleen, als ze maar met den mond belijden: Ik ben orthodox, en des Zondags naar de kerk gaan. Het waarachtige geloof echter, welk geloof dan ook, als het echt is, moet dunkt me altijd zijn een ‘aannemen op gezag’, want het is een innerlijke overtuiging, die niets te maken heeft met verstandsgronden. Dat geloof kweekte voor eeuwen de martelaren der christelijke kerk, en ik-voor-mij vind, dat wie ooit in Rome stond op de plekken waar ze geleden hebben zoo onzegbaar voor dat geloof, in zich voelt een goddelijke na-trilling van dat onsterfelijk verleden. - - Zeker, dat ‘alles in de mensch streeft naar vrijheid, naar zich los maken van alle banden,’ en dat óók de R.K. onder dat streven heeft te lijden heden ten dage, dat ben ik met U eens, maar ik vind dat in den mensch eigenlijk veel meer een bewijs van zijn hoogmoedige domheid, dan iets aanbevelenswaardigs. Niemand onzer is ‘vrij’. En waarom maken we aanspraak erop.? De mensch weet niet van waar hij komt, noch waar hij heengaat. Hij wandelt in raadselen. Waarom beeldt hij zich dan zooveel in op zichzelf en zijn rechten op dit en op dat.? Ik voor mij geloof, dat er door den meerdere naar den geest gezag moet zijn over den mindere als zoodanig, en dat het streven naar ‘vrijheid’ op elk gebied, dat heden ten dage zich merkbaar maakt, noodwendig leidt tot anarchie, en tot dezelfde onnoembare wreedheden en schandelijke omkoopbaarheid en misbruik van vrijheid, waarin de Fransche revolutie is ten ondergegaan, om zelf te reikhalzen ten slotte naar een nieuwe maar althans intelligente tyrannie van Napoleon. - Daarin zit 'm de zaak: het gezag behoort te zijn in rechtvaardige, in betrouwbare handen, van hen die er mee mogen worden toebetrouwd om hunne beteekenis als mensch. Een Mac-Kinley, een Roosevelt bv., zijn mannen, in een Staat zoo groot als Amerika, bekleed met het hoogste gezag, die onze achting verdienen, omdat hun streven is naar recht en billijkheid. De Bourbons daarentegen hebben het zóó bont gemaakt, dat het volk-zelf met recht wilde regeeren. Dat kon het natuurlijk niet, en het werd dus zóó misbruikt door zijn eigen ellendige baatzuchtige leiders, dat het ten slotte bereidwillig weer zichzelf den voet op den nek zette, en Napoleon, alléén omdat het diens geestelijke meerderheid voelde, als een blijde verlossing uit den zelfgeschapen vrijheids-toestand begroette. - Welnu op godsdienstig gebied zien wij precies hetzelfde. Ik voor mij geloof dat de ‘vrijheid van geloof’, door de modernen in zwang gebracht, heeft geleid regelrecht tot die bandeloosheid en godsdienstloosheid, die wij nu overal om ons heen zien in alle kringen der maatschappij, en waaronder ieder op zijn beurt zucht, zonder de rechte oorzaak te willen erkennen. De macht daarentegen der zoo uitstekend georganiseerde R.K. Kerk zit 'm juist in haar het gezag zoo beslist blijven handhaven in allerlei regels van orde en tucht, van de biecht, van niet-alles-mogen-lezen, enz. Indien de bekleeders dier macht echter niet nu en dan zooveel aanstoot gaven, hetzij de hoogsten onder hen, hetzij de gewone priesters, dan zouden de leeken in het geheel niet gebracht worden tot verzet maar zich eerbiedig buigen. Nu echter is elk schandaal, dat in de R.K. kerk voorvalt, den naar vrijheid-begeerigen mensch een reden te zeggen: Zie je wel, aan zóó'n man zou ik mij onderwerpen; dank je. - - - Wij Nederlandsche protestanten hebben echter onze glazen zelf ingegooid door het gezag geheel en al af te schaffen; in de Engelsche en Duitsche Kerk (ik spreek van de protestantsche) heerscht wel degelijk gezag van allerlei aard, in de Engelsche in den geest der R.K. Kerk, in de Duitsche door allerlei Consistorial-raten, en hoe al deze geestelijke hoogwaardigheidsbekleeders mogen heeten. Dientengevolge is de Engelsche en de Duitsche protestant over het algemeen veel onderworpener en gehoorzamer aan zijn Kerk dan de Nederlandsche, die, onder het motto: niemand staat boven mij of heeft wat over mij te zeggen, allang niets meer om zijn kerk geeft, en er ook niet heengaat, en zich alleen dan met een soort kinderachtigen dommen trots ‘modern’ noemt, als het geldt de ‘fijnen’ uit te schelden, of de R.K. voor dompers te verklaren, of wel bij de stembus - (welke plaats niets gemeen heeft met ‘geloof’) - om tegen een mogelijk ministerie van de rechterzijde te agiteeren. U moet mij wel verstaan. Op zich zelf beschouwd val ik deze soort menschen niet aan; ik val alleen aan hun onwaarheid, dat ze dat soort negatieve iets, dat ongeloof, willen doen dóórgaan voor ‘een verbreed en verruimd godsdienstig leven.’ Dat is een leugen. Zij hebben géén godsdienst. Ik ben het volkomen met U eens, dat Regina onrecht had in hare persoonlijke aanvallen jegens U, en dat zij zichzelve verzwakte door in dien toon te schrijven, maar in één ding geef ik haar gelijk, en dat is in hare opmerking, dat U beter hadt gedaan voor 5 francs te gaan kegelen, dan ze uit te geven voor het gaan zien van een dooden heilige, wanneer U later dat geld zoo ‘betreurt’. Uw | |
[pagina 95]
| |
stukje lezende, dacht ik precies hetzelfde vóór het antwoord van Regina in mijn handen kwam. Want uw vergelijking, dat U toch óók den dom van Milaan gaat zien, en dat U gevoel hebt voor kunst en muziek wáár ook, gaat in dezen niet op. Zeker, de Dom van Milaan is héérlijk, óók voor ongeloovige oogen, en de prachtige kerk-muziek, waarin de R.K. uitmunt bij plechtige gelegenheden, streelt het oor ook van den meest beslisten-atheist. Maar vindt U-zelf-niet dat dit een geheel ander iets is dan het gaan bezichtigen van een dooden heilige? Dat doet men niet uit kunst-gevoel maar uit pieteit; - als men R K. is. - En ik voor mij, die dat niet ben, heb overal, in Rome en elders, mijn geld voor zulke dingen steeds in den zak gehouden, en mij-ook-steeds geërgerd, - met Regina, - aan zeker soort spotlustige reizigers, die den entreeprijs er wèl voor over hebben naar dergelijke reliquien te gaan kijken, om dan later zich met boosaardigen spot te kunnen vermaken erover, of zich, zooals U doet, te beklagen hun ‘onnutte uitgave’, van welker onnutheid zij toch vóóraf overtuigd waren. Weet U, over de Dreyfus- en Zola-zaak geloof ik heusch niet dat U met zoo'n pennestreek kunt beslissen. Dat Dreyfus onschuldig is veroordeeld, ja dat geloof ik met U als bewezen; óók dat Zola hem heeft geholpen tot zijn goed-recht te komen. Maar overigens!!? Hemel wat een vuil politiek gedoe zit dáárachter! Als U veel fransche couranten leest, de fransche politiek van nabij volgt, dan zult U dat moeten toestemmen. - U schrijft aan het slot van Uw brief (nommer een): ‘Dat ik anti-roomsch ben is wellicht gelegen in het feit dat ik uit een familie afstam die veel predikanten telt -’ (Indien ik de rest weglaat is dat om U niet te verraden). Ja, dat geloof ik met U, dat dáárin wel de groote oorzaak zal zijn van uw m.i. eenzijdigen haat tegen een Kerkgenootschap, dat zoovele uitmuntende priesters óók telt, en dat zulk een prachtige organisatie bezit Ik voor mij geloof dat de jaloezie onzer predikanten (ook die in vroegere eeuwen) op de macht der R.K. geestelijkheid (want wat zouden zij-zelf die in den grond gráág over ons bezitten) de kern is van hun strijd tegen Rome à tout prix. - Uw bijdrage bij Uw tweeden brief, die U reeds in den eersten aankondigt, wil ik gaarne aannemen, en zal ik trachten reeds spoedig te plaatsen met het oog op het interessante van den inhoud. - Het spijt mij uit dat tweede briefje te zien, dat U eerder hadt antwoord verwacht. Ik heb - en dat is mij heel aangenaam - juist in den laatsten tijd een zoo enorme correspondentie, dat ik wel eens moet laten wachten, maar zooals U ziet heb ik thans aan Uw verlangen voldaan. - Den vertrouwelijken brief, dien U mij naar aanleiding der Dagboekbladen toezegt, zal ik gaarne ter zijner tijd ontvangen, en ik beloof U reeds vooraf, dat ik aan niemand iets van den inhoud zal verraden. Mijn dank voor uw goede wenschen wat betreft het ‘vroolijke(?)Ga naar voetnoot*) Scheveningen’ en onze jongens, Frits en Benjamin. Die zijn wèl vroolijk, vooral de laatste, dien, zooals ik van hem beweer, de lachende zon van zijn heerlijk vaderland uit zijn oogen straalt. - Hoe blij ben ik te hooren dat U-ook de dieren liefhebt! Ik vind dat een mensch, die dat niet doet, daarmee een bewijs geeft van zedelijke minderwaardigheid.
Regina. - Het treft toevallig dat gij en Uw bestrijder juist in hetzelfde nommer mijn beantwoording ontvangen. Gij zult de nog onder mijn berusting gebleven bijdragen reeds hebben ontvangen. - Het stuk over de pausen, waarvan ik U de opname beloofde, komt zoodra de plaatsruimte het toelaat. Er is juist op dit oogenblik véél dat wacht op spoedige opname. Maar ik beloof U dat het zoo gauw mogelijk zijn beurt krijgt. In antwoord op Uw briefkaart zij U opgehelderd, dat ik achtereenvolgens een paar brieven heb ontvangen. Nommer een (23 Juli 11.) trof mij zeer door het vertrouwen dat U mij betoont. Natuurlijk mag ik U daarop niet hier antwoorden. Ik weet hetgeen U mij schrijft omtrent, de voorschriften der R.K. Kerk in dat bijzonder opzicht. Wat Uw tweeden brief aangaat, jawel dat soort lieden ken ik-ook bij de vleet, dat de Koningin beschimpt onder vier oogen, en de samenleving wil omverwerpen, maar zich ineens andersom draait bij het eerste het beste vette baantje dat wordt geschonken, en de Koningin dan in het openbaar bouquetten aanbiedt. En het fraaiste is dat dezelfde menschen, die voor hunne oogen gezien hebben hoe het kind niet mocht meedoen op den verjaardag der Koningin aan vlaggetjes en oranjelintjes, het toch heel natuurlijk zullen vinden, dat vader-lief haar nu bouquetten aan diezelfde Koningin laat aanbieden want... vaderlief heeft nu invloed en kan op zijn beurt baantjes vergeven. - Zoo is de wereld. - Wat een aardig idee voor Uw bruidspaar! Ik zou denken dat Uw dochter zeer veel zal genieten in die feestdagen onder die omstandigheden. - Uw buiten-zijn daar is benijdbaar. O neen, Scheveningen is niet druk; het is eerder stil; ik vind het er over het algemeen beslist-achteruitgegaan juist dóór de mislukte pogingen er een wereldbadplaats van te maken. Dientengevolge is het er nu noch chic, noch gedistingueerd, noch wezenlijk-druk, maar een komen en gaan van dagjes-menschen, die de tallooze kleinere restaurants frequenteeren. Wat de Kurhaus-concerten aangaat, het is onzinnig zich bij mooi zomerweder, en op de zeldzame wezenlijk-mooie zomer-avonden, die wij bezitten, op te sluiten in een benauwde zaal, waar men niet aan tafeltjes maar op reien dicht aanéén doodstil moet zitten. Voor de zeer-enkele bevoorrechten, die wezenlijk zulke zware muziek kunnen bevatten, wezenlijk daarvoor komen, geldt deze opmerking niet. Maar de meerderheid kan dat natuurlijk geenzins. Den brief, ingesloten in nommer een Uwer brieven, las ik met belangstelting. Wat eindelijk Uw vraag aangaat, lieve mevrouw, daarmede komt U op uitgeversterrein want ik heb daarin niets, absoluut niets te zeggen. Schrijf hem. Ik hoor dan zeker nog wel van U of Uw vertrek is uitgesteld of niet?
Moeder I. - Ik begrijp niet wat de post heeft uitgevoerd met den U teruggezonden brief van U aan mij. Want de brieven reizen mij natuurlijk na als ik vertrokken ben, en Uw geval is dan ook het éérste waarvan ik nog ooit heb gehoord. - De stukken in questie hebt U thans reeds van mij terug ontvangen. Veel dank voor Uwe vriendelijke woorden over Benjamin. Wat zult U blijde zijn dat Uw dochter nu zoo spoedig reeds thuis komt. Zij heeft een benijdbare reis gehad. - 't Geen U mij schrijft over de ondervonden verkeerde behandeling voor rhumatiek is een geval uit velen, van doktoren, die zich vergissen. En dat, dat zij niet alles weten, dat is zeer natuurlijk en zeer menschelijk, al ware het alleen reeds daarom, omdat hetzelfde ziekteverschijnsel in den een heel anders werkt dan bij den ander, zoodat de symptomen lang niet altijd zoo gemakkelijk zijn te onderkennen. Wat echter hun wèl kwalijk is te nemen dat is, dat zij doen gemeenlijk of zij wèl per se alles weten, en woedend zijn wanneer een dwaling hunnerzijds uitkomt. Daardoor, dóór die domhoogmoedige houding, veroorzaken zij ook zoo dikwijls blijvend kwaad, want, inplaats van ongelijk te erkennen, gaan ze koppig voort op een eenmaal ingeslagen weg, totdat het te laat is, en de er dan dikwijls ter elfder ure bijgeroepen specialiteit of andere arts niets meer kan doen. Zoo weet ik o.a. een geval van een arts, die een kanker-achtig gezwel als ‘gewrichtsrhumatiek’ maandenlang behandelde, totdat het voor een operatie te laat was. Om zich er uit te redden, zei hij ten slotte, dat hij - de hopeloosheid van het geval doorziende van af het begin - den patiënt niet noodeloos had willen kwellen, door de wáárheid te zeggen!!! Gelukkig dat het voor U niet te laat is geweest, en dat nommer twee er een beteren kijk op bleek te hebben. Van dien arts hoorde ik toevallig langs een anderen weg ook veel goeds. - Ja-zeker, ik verlang zéér terug naar een ander klimaat, omdat het onze niet dienstig is voor mij. Bijzondere omstandigheden waren aanleiding juist tot de keuze hier te S... Maar het is trouwens overal in ons land kil en vochtig en een zware atmospheer. Voor het overige waarover U mij schreef, hoop ik dat mijn briefkaart U zal hebben gerustgesteld.
Eunice. - Vóór alles veel hartelijke gelukwenschen met die geslaagde examens. In Uw kinderen beleeft U toch zéér véél goeds. En daarom denk ik ook heusch, met U, dat Uw sombere stemming een gevolg is van Uw over- | |
[pagina 96]
| |
werkt-zijn, wat mij bij Uw wezenlijk druk leven geenzins verwondert. Neen, dat boekje van Veth is niet ‘flauw’ zooals Uw collega's het ‘gelieven te vinden,’ - waarschijnlijk omdat ze zichzelve geraakt voelen door den spot erin - het is m.i. ook niet ‘allergeestigst,’ die uitdrukking laat ik voor rekening van Jeanne Helfrich-zelve, maar er komen vind ik heel aardige en rake versjes en gezegden in voor. - 't Gehéél echter vind ik zwak. - Er is niets dat ik zoo goed kan begrijpen dan het feit dat U, heel alleen, een Zondag in Amsterdam ‘naar’ vindt, want ik-ook ken niets troosteloozers dan de Zondagen daar, zonder mooie opwekkende wandelingen rondom de stad, wat den Haag zoo'n geheel ander cachet geeft, zoodat, wie niet thuis wil blijven opgesloten, geen andere toevlucht heeft, dan dat banale, van menschen opgehoopte, op Zondag geheel en al ongenietbare Vondelpark. - Net als U schrijft, in de week is het zoo erg niet, dan loop je door de ongezellige stadsstraten en langs de sombere grachten met het gevoel: Ik ben hier nu eenmaal omdat ik mijn werk doen moet, maar Zondags is er geen andere toevlucht dan wegloopen naar buiten, en, natuurlijk, niet iedereen kan dat doen. Uw stukje over de eenzaamheid van den Zondag zie ik dan ook gaarne tegemoet. - Hebt gij die interpellatie in de Kamer niet gelezen over dat politie-schandaal.? Mak einde nietwaar? - Een Liefde van Van Deyssel vind ik smerige lectuur. Zoo'n boek als U zoekende bent over die steenen, zult U vermoedelijk wel in Amsterdam kunnen krijgen in de bibliotheek van de Universiteit. Ga zelve eens daarheen en vraag den aanwezigen conservator om raad. - Ja, dat gaat zoo, de een heeft deze liefhebberij, de andere wat anders; onschuldig is de Uwe zeker. - Hartelijke groeten. -
Rudolf. - Dat gaat altijd zoo. Het haken naar succes, het streven er naar, is tenslotte veel opwindender dan het verkrijgen van het beoogde doel. Gij hebt U voorgesteld toen gij werkte daarvoor, dat het aannemen van Uw stuk U een onzegbare satisfactie zoude geven. En, nu dat is geschied, komt de reactie, en ontdekt gij met zekere verbazing, dat het U niet eens zoo héél veel kan schelen. - Intusschen, ik denk, als het er werkelijk bij de opvoering inslaat, dan zult gij wel een moment doorleven van bedwelming, want dit is natuurlijk het verschil tusschen succes met een boek of succes met een tooneelstuk, dat in het laatste geval de geheele, door den schrijver meegesleepte massa bijéén is en op hetzelfde oogenblik zich luidruchtig uit in één instemming; waar tegenover staat dat niet-succes-hebben van een opgevoerd tooneelstuk ook veel pijnlijker aandoet, dan het in de vergetelheid blijven van een boek, om dezelfde redenen. Ik hoop zoo recht hartelijk dat gij zelve tevreden zult mogen zijn over den komenden spanning-avond en, als ik eenigzins kan, kom ik zeker hooren. Maar, waarschuw mij dan bijtijds - anders mocht mij de eerste opvoering eens ontgaan, omdat die zeker niet hier plaats vindt. - Wat Uw roman aangaat, dien in manuscript doorlezen wil ik liever niet, omdat ik zóó veel te doen heb. Als hij in druk is, lees ik hem natúúrlijk. Neen, het is geen ‘gewoonte’ dat een onbekend auteur zijn roman uitgeeft voor eigen rekening. En dat zou ik óók U geenzins raden om de groote onkosten er aan verbonden. Iets anders is wat men wel eens hoort, dat de uitgever het boek op zijn eigen kosten uitgeeft, maar geen honorarium uitbetaalt aan den auteur. Dat kunt gij zonder risico accepteeren.
Moeder II. - Ik hoorde, door onze Marie, dat U voornemens waart mij te schrijven, maar tot heden ontving ik nog geen brief.Ga naar voetnoot*) Ik mag op den regel geen uitzondering maken, omdat, wat ik den een toesta, ik den ander niet kan weigeren. En ons land is zóó klein. Ik hoop dat U deze reden begrijpt en billijkt. - Voor Uw vorig schrijven, nog in Menton ontvangen, veel dank, en ook voor de hartelijke instemming met mijn werk in de Lelie, die U mij weder daarin betuigt - Ik ben zoo dankbaar dat alles nu weer zoo naar Uw zin gaat met die bewuste zaak; en dat U zich daardoor zooveel gelukkiger gevoelt. Dat is zeker de belooning daarvoor dat U het zóó verstandig hebt opgenomen. Ik durf nooit véél daarover schrijven hier, uit vrees U te verraden, maar ik volg Uw lot in dezen met zoo groote belangstelling. - Vriendelijke groeten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|