- Tien jaar gevangenisstraf bijvoorbeeld.
Even dacht de vrouw na. Daarop sprak zij onverschrokken:
- Hang mij dan maar op. Ik vraag niets.
Wellicht spreekt daar óók het sterke fatalisme van den Oosterling uit. Bij mijn weten is het ter terechtstelling in onmacht vallen van een ter dood veroordeelden Oosterling nog nooit voorgekomen. Ofschoon niet emotieloos, gaat hij zonder groote vrees de eeuwigheid tegemoet. Intusschen geloof ik, dat in het algemeen ook de Westersche misdadiger te vertrouwd is met levensgevaar dan dat hij zich door de kans op de doodstraf sterk zoû laten weêrhouden van het plegen van gewelddaden.
Waartoe dan een straf te behouden, die - gezwegen nog van de al- of niet-rechtmatigheid uit een menschelijk-providentieel oogpunt - den betrokkenen niet in genoegzame mate afschrikwekkend is? Waartoe voorts een straf te behouden, die, ingeval ze een onschuldige treft (de geschiedenis heeft bewezen, dat het kàn), alle kans op herstel uitsluit?
De veiligheid? Maar waarborgt langdurige, desnoods levenslange gevangenisstraf dan ook de veiligheid niet? En zoo ook deze straffen niet bepaald humaan mogen worden genoemd - welk overwegend bezwaar is er, ze dragelijker te maken?
Ik spits me al op de parlementaire debatten ter zake. Ik spits me vooral op de welsprekende woorden van Jaurès, wiens gevoelige dichterziel niets of weinig heeft ingeboet onder de politieke bezigheden van den afgevaardigde.
Den grootsten tegenstand zal hij te duchten hebben van de clericalen. Zonderling toch, die vergeldingsbegrippen en -gevoelens der fanatieke geloovigen, die de algoedertierenheid des Scheppers plegen te prijzen!
Ik had onlangs een dispuut met een clericaal, een uitermate fanatieken, die Emile Zola een ‘saligaud’ en een ‘crétin’ noemde. Het schuim kwam hem op de lippen. Zes jaren na den dood van den grooten schrijver.
* * *
O, Zola leeft nog. Niet slechts zijn werken, doch ook zijn persoon.
Zijn werken en zijn daden stààn nog in onze herinnering.
Voor Frankrijk is de negentiende eeuw ongetwijfeld die van Victor Hugo en Emile Zola geweest.
Ik heb, persoonlijk gesproken, het meerendeel van zijn werken niet lief - kwestie van temperament. Maar ik bewonder ze, omdat ze doordrongen zijn van zijn grooten en oprechten geest. Hij had een bizonder groot talent, en zijn wilskracht overtrof nog zijn talent. Zola was een reus, een eik, een rots.... noem heel sterke dingen, die forsch overeind staan.
Hij heeft een stempel, een eigen stempel op zijn tijd gedrukt.
Zijn tegenstanders, even fel nog als vroeger - nu, zes jaar na zijn dood -, trachten dien stempel uit te wisschen. Tevergeefs.
De clericalen en de militairisten, benevens de nationalisten, trachten hem nu het Panthéon uit te krijgen. Dat is vroeger met Marat gebeurd. Waarom zoû het thans niet ook met Zola kunnen gebeuren?
Het zal niet gaan, heeren, het zal niet gaan!
O, ik kan het mij indenken, dat een geloovige katholiek den schrijver van ‘Rome’ en ‘Lourdes’ verafschuwt en hem rangschikt onder de menschen, van wie een, naar zeker religieus inzicht, verderfelijke invloed uitgaat. Verschil van inzicht en waardeering door verschil van standpunt en temperament. Doch men zij in elk geval eerlijk in de wijze van bestrijding.
Eerlijk zijn nu de anti-Zolaïsten niet. En in dat opzicht staan zij verre beneden hun vijand zelf, die zijn leven lang met open vizier heeft gestreden en nooit zijn toevlucht heeft genomen tot middelen, die de spraakmakende gemeente als ‘jezuïetisch’ pleegt te kenschetsen.
Er bestaat een clericaal orgaan, getiteld ‘Soyons libres!’ De ondertitel luidt: ‘Organe hebdomadaire de la jeunesse.’ Van dat orgaan is een nummer uitgekomen, dat bijkans uitsluitend is gewijd aan ‘Zola au Panthéon.’
Het is verlucht door een triviale, vieze en, op den koop toe, misteekende karikatuur. Eilieve, beschikken de clericalen, militairisten en nationalisten niet over vaardiger en behoorlijker teekenstiften? Ik gevoel niet den minsten lust, de plaat te beschrijven en meen te kunnen volstaan met de aanduiding, dat ze in denzelfden ‘geest’ is als de volgende uiting, in hetzelfde nummer, van den militair, die zich achter het pseudoniem ‘Le petit patriote’ verschuilt: ‘Si les Parisiens voulaient m'écouter, oui, on le mettrait au Panthéon, mais dans les cabinets: c'est la seule place qui lui convient.’ Bah!