Men wordt wijzer.
Meer dan eens is ‘De Hollandsche Lelie’ er een verwijt van gemaakt, dat het steeds met zooveel spot spreekt van de vrouwenbeweging.
Al dadelijk dient gezegd, dat die beweging minder juist is.
Onder de vrouwenbeweging is toch niet uitsluitend te verstaan het zoo treurig vermaarde vrije-vrouwengedoe. Tot de vrouwenkwestie behooren naar ik meen ook vragen als deze: waarin bestaat het echt-vrouwelijke? wat is de eigenlijke bestemming der vrouw? hoe wordt door haar het best die bestemming bereikt? enz.
Welnu, niemand zal durven of kunnen beweren, dat met een ernstig pogen om op die vragen een antwoord te geven, in dit blad ooit op eenigerlei wijze den spot is gedreven. Integendeel, die vragen zijn in ‘De Holl. Lelie’, meer dan in eenig ander blad, steeds met grooten ernst onder de oogen gezien.
Waar de spot mee gedreven is, - en schrijver dezer heeft zich in dit opzicht nooit onbetuigd gelaten - d.i. met de ziekelijke, de bespottelijke uitwassen der vrouwenbeweging, met het stumperig streven den man in alles, maar vooral in kleeding en manieren, na te doen, met de dwaze meening dat de vrouwenkwestie op te lossen zou zijn met de vrouw te maken tot een gedrochtelijk derde geslachtsproduct. Dàn werd er gespot, zoo vaak men bezig was een op zich zelf goede zaak te maken tot een aansluiting der menigte, dàn, wanneer men eerst zelf de zaak bespottelijk had gemaakt.
En zooals het meer gaat, met dat wapen van spot en satyre, dat over de geheele wereld met zooveel kracht tegen het overdrevene in de vrouwenbeweging is gekeerd, is dan toch ook iets goeds bevochten. De uitkomst leert, dat die spot in niet geringe mate er toe heeft meegewerkt de rotte plekken uit de beweging te verwijderen.
In een causerie in ‘De Telegraaf’ over het te Amsterdam gehouden Congres voor vrouwenkiesrecht lezen wij de volgende treffende opmerkingen:
‘Ik zeide zoo straks reeds, welk 'n zot misverstand er in het spel is, zoo men deze congressisten voor vrouwen aanziet, die op mannen wenschen te lijken. Indien men op het congres rondkijkt, vindt men er 'n keur van kleurige toiletten, die goeden smaak en behaagzucht verraden. Maar óók merkt men, dat die mannelijke doenerij, weliswaar, 'n overwonnen standpunt is, maar blijkbaar ééns in de mode is geweest onder de vrije vrouwen. Want onder de oudere dames ziet men die rare, lachwekkende typen wel degelijk! Grijze vrouwen met heerenhoeden en gratieloos gebaren die een vroolijken knaap den schrik om het hart doen slaan. De hemel beware ons voor dit geslachtelooze wezen, waarvan de ondeugende Speenhoff gezongen heeft, dat ze vleesch zijn nòch visch. Maar gelukkig is dit hatelijk genre slechts schaarsch ten congresse aanwezig, als monument van 'n aanvankelijke dwaling, die als exces in den beginne niet onvergeeflijk was, en als overblijfsel uit 'n vervlogen verleden, zekeren humor geeft aan deze bijeen-