Javaansche Praeludiën.
IV.
De lezer duide het mij niet euvel, dat ik van stemming verander. Dat ik af en toe een anderen toon aansla dan dien, welke overheerschend is in mijn drie vorige paragrafen. Men kan immers op verscheiden en verschillende wijzen praeludeeren.
Schopenhauer schreef eens de volgende parabel: ‘Twee Chineezen in Europa waren voor de eerste maal in den schouwburg. De eene beijverde zich, de mechaniek der machinerieën te begrijpen, hetgeen hem ook gelukte. De andere trachtte, in weêrwil van zijn onkunde omtrent de taal, de beteekenis van het stuk te ontraadselen. - Gene gelijkt den sterrekundige, deze den wijsgeer.’
Er zijn meer sterrekundigen dan wijsgeeren. Ik geloof toch, dat er meer behoefte is aan wijsgeeren dan aan sterrekundigen.
Mag ik ook een parabel vertellen?
Een ethnoloog bezocht een vreemd land, een eiland ergens op aarde. Hij wilde er een studie maken van de bevolking, haar gewoonten, gebruiken, zeden, eigenaardigheden, haar ontwikkelingshoogte, haar karakter. Twee maanden tijd zoû hij daaraan besteden. Dat docht hem voldoende. Een man van groote kennis, veelzijdige ontwikkeling en Westersche beschaving, kortom, een geleerde Europeaan of Europeesche geleerde doorgrondt immers alles heel gauw, in een tempo prestissimo.
Hij was er nauwelijk eenige uren, of hij zag een paar wilden - allen, die de Westersche beschaving niet deelachtig zijn, zijn uitteraard wilden - elkander heftig de hand drukken. Tevens nam hij met scherpen blik waar, dat de handdrukkers elkander met fonkelende oogen aanzagen en hun wenkbrauwen zich sterk samentrokken. Nadien zag hij gedurende zijn tweemaandelijksch verblijf nog enkele keeren dezelfde handdrukking tusschen mannen onderling, en telkenmale troffen hem daarbij de oogengloed en het wenkbrauwengefrons. Hij maakte daar aanteekeningen van.
Toen onze geleerde na afloop van zijn hoogst nuttige reis weder hoog en droog op zijn studeerkamer ergens in Europa zat, rangschikte hij zijn aanteekeningen. En die over het handjesgeven gaven hem gereede aanleiding om een uitgebreid afzonderlijk hoofdstuk te wijden aan de gelaatsuitdrukkingen van bedoelden wilden volkstam, welk heel geleerd hoofdstuk - Darwin, Haeckel en ettelijke andere beroemdheden werden er in aangehaald - de grondstelling uitwerkte, dat bij gemeld ras de gevoelens van vriendschap en genegenheid zich in het gelaat weêrspiegelen door trekken, die bij den Westerling aan geheel tegenovergestelde gevoelens zouden doen denken.
Die belangrijke mededeeling sloeg in de geleerde wereld in, en onze ethnoloog maakte daarmede naam. En daarop werden nieuwe theorieën gebouwd betreffende het uitdrukken van gemoedsaandoeningen. Andere geleerden betraden dat nieuwe veld van navorsching, en verwierven ook roem. Het regende boeken, dagbladartikelen en ordeteekenen.
Langen tijd daarna kwam echter een eenvoudig man, die lange jaren achtereen onder bedoelde wilden had geleefd, met de verrassende mededeeling, dat de handdruk bij hen geen vriendschapsblijk was, maar een uitdaging beteekende!
De ethnoloog heette Superficies; de wilden behoorden tot het ras der Peregrinen.
O, Hollanders, laat mij u met meer teleurstelling nog dan verontwaardiging zeggen, dat gij tegenover ons zieleleven en ook onze kunst - twee verwante dingen - vaak gestaan hebt en nog staat als Superficies tegenover de Peregrinen
Weet ge wel, dat de Superficische beschouwing een der redenen is, waarom wij somwijlen om u lachen? Lachen, met den nasmaak van droefenis, wel-te-verstaan. Want dergelijke beschouwingen strekken geenszins te onzen bate. Gedurende drie lange eeuwen al.
* * *
Een der Maleische dichtvormen heet: pantoen.