De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 802]
| |
Toch evenwel heeft men reeds vroeger de aandacht op de aandoening gevestigd, maar het is eerst aan onzen tijd gelukt den weg te vinden in het complex, door psychologische en physiologische gewaarwordingen te weeg gebracht, waarvan hoofdzaak is ‘de eigenschap der hersenen’ om op meer of minder uitgebreid gebied te reageeren op prikkels, welke die ook mogen zijn. Voor hen die hieromtrent een merkwaardig boek willen lezen en bestudeeren, wijzen we op het belangrijke werk van Dr. Paul Sollier, dat in de Nederlandsche bewerking, onder toezicht van den Inspecteur voor het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten te Amsterdam, den titel draagt van Het Mechanisme der gemoedsaandoeningen. De Hoogleeraar Dr. G. Jelgersma te Leiden schreef een aanbevelend voorwoord [waarom toch altijd dat germanisme, en niet 't zuivere Nederlandsche woord voorredeGa naar voetnoot1)?], en we willen dat inlasschen om daardoor in eens te kunnen doen zien, wat het boek geeft. Professor Jelgersma schrijft: ‘De bekende Fransche neuroloog en psycholoog Sollier behandelt in dit boek het mechanisme der emoties, eene mechanisme, dat evenzeer de aandacht verdient als het meer besprokene mechanisme van het denken. Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn aan de emotie een mechanisme te ontzeggen. Deze is toch als ondeelbaar geheel voor ons bewustzijn gegeven en van subjectief standpunt staan wij niet voor een complex, maar voor een totaliteit, dat aan elke ontleding in eenvoudiger bestanddeelen weerstand schijnt te bieden, tenminste voor zoover eene dergelijke ontleding door den persoon over zijne eigene emoties zou beproefd worden. Het is zonder twijfel de verdienste van Sollier op dit mechanisme van de emotie een helder licht te doen vallen, en al moge men met zijne conclusies niet in allen deele zich kunnen vereenigen, het pogen zelf om in dergelijke duistere vraagstukken licht te verschaffen verdient zonder twijfel toejuiching, vooral wanneer daarbij komt een heldere en in den goeden zin van het woord populaire behandelingswijze.’ We haasten ons te zeggen dat het begrip populair zeer veelzijdig is. Wat aan een hoog geleerden denker als Professor Jelgersma populair voorkomt kan voor een gewoon ontwikkeld mensch nog veel te geleerd zijn, maar trekken we van dien geleerdheidssom den aard van het onderwerp af, dan mogen we het getuigenis afleggen, dat het geheele boek aan duidelijkheid en goed begrijpen niets te wenschen overlaat. Het verband van ziel en lichaam bij het ontvangen van indrukken, aandoeningen, welke wij emoties noemen, komt het duidelijkste aan het licht bij verbazing. Die plotselinge indruk geeft niet alleen een remming in den gewonen gedachtengang, maar hij werkt ook terstond in op alle lichaamsverrichtingen. ‘De hartsbeweging wijzigt zich, de ademhaling stokt, de spieren verstijven in hun houding, de blik blijft op één punt gericht, de keel is toegeschroefd.’ Als tegenvoetster van de verbazing is de teleurstelling. Op die aandoening wordt nimmer gelet, misschien wel, omdat zij meer in- dan uitwendig werkt, en ook omdat de mensch diplomatisch aangelegd minder uitwendig blijk geeft van wat hem teleurstelt. Teleurstelling is niet direct verdriet of smart of toorn, hoewel zij het later kan berokkenen; is ook geen spijtigheid; is zelfs geen vergissing. Het is een vernieuwde remming der gedachte. De zaak, waarin men teleurgesteld wordt krijgt een gansch anderen loop. ‘Een geheele verzameling van zéér bepaald gegroepeerde wenschen en voorstellingen moet omgewerkt worden, m.a.w. de hersen-energie, welke met deze voorstellingen overeenkomt, en die op het punt stond vrij te komen, moet nu op een geheel andere wijze dan het voornemen was, haar aangrijpingspunt zoeken.’ Het lang verbeide oogenblik van verwezenlijking, de verwachting wordt plotseling verstoord, dat is de emotie der teleurstelling. Wat daarop volgt, het onbehagen, zich uitend bij de verschillende personen al naar gelang hunner vatbaarheid voor aandoening, heeft met den eigenlijke schok der teleurstelling slechts een indirect verband. De gevolgen zijn de uitvloeisels overeenkomstig met ons karakter. Genot en smart zijn lichamelijke, vreugde en verdriet geestelijke aandoeningen, doch over en weer werken deze paren van aandoeningen in op ziel en lichaam, naarmate ze lichamelijk of geestelijk zijn. Doch men behoeft juist zelf niet die aandoeningen te doorleven om eenzelfde aandoening te verkrijgen, als anderen haar ondergaan. | |
[pagina 803]
| |
Er is eene uitdrukking welke zegt, gedeeld leed is half leed, en daaruit spreekt zeer duidelijk, dat de aandoening van den een op een ander kan overgaan. Schijnbaar is dus de aandoening welke de een ondergaat, overdraagbaar op een ander, zonder dat beide personen 't behoeven te willen. Een eigenaardig staaltje van een door emotie opgewekt ziektegeval door het waarnemen van het zelfde ziektegeval bij anderen wordt ons medegedeeld door de bekroonde Lofrede op Hermanus Boerhaave van J.L. Kesteloot (1819). ‘Een weesmeisje, te Haarlem, door zware zenuwziekte aangedaan, had, door hevige stuiptrekkingen op de zoo zeer aandoenelijke gestellen harer jonge schoolgenooten eenen vlugtigen maar tevens zoo diepen indruk gemaakt, dat alle de tegenwoordige door aanvallen dezer kwaal gefolterd werden.’ Boerhaave wist er raad op; hij genas hen door een contraemotie op te wekken, namelijk door ‘te midden der jonge lijdenden met het hem eigen deftig en ontzagwekkend gelaat te bevelen dadelijk eenige metalen staven in een te dien einde aangelegd vuur te doen gloeijend maken, om aan de naakte armen aan te leggen bij de eerste die den prooi der stuipen worden zoude.’ Kesteloot voegt er aan toe: ‘Men bevroedt den uitslag dezer geduchte raadgeving, men verbeeldt zich het geweld dat ieder op zich zelven maakte om de minste beweging in het zenuwgestel te onderdrukken, men berekent den krachtdadigen invloed eener over alle aandoeningen heerschende schrik en siddering! deze zielkundige behandeling had het gewenschte gevolg; de zenuwziekte vertoonde zich niet weder.’ Nu we toch Boerhaave uit de kast gehaald hebben, mogen we hem nog wel even citeeren, waar hij betoogt in zijn ‘Geneeskundige onderwijzingen’, (1745) dat de mensch bestaat uit ziel en lichaam, welks natuur van ieder verschilt, en hoewel eveneens ‘een verscheiden leven, werkingen en aandoeningen’ hebbende, toch zoo nauw verwant zijn, ‘dat de bezondere gedagten van de ziel aan de bepaalde hoedanigheden van 't lichaam vereenigd worden, en over en weder,’ en als we nu willen aannemen, dat de ziel onze hersenfunctie is, dan is 't begrijpelijk hoe belangrijk voor den mensch is 't vraagstuk der emotie. |
|