met 3501 stemmen. Bijna duizend vielen er op Jeanne Laloë. Als men nu nagaat, dat vrouwen geen kiesrecht hebben en derhalve de op Jeanne Laloë uitgebrachte stemmen van mànnen afkomstig zijn, kan men gevoegelijk van een voorloopige overwinning van het feminisme spreken. Al moge men pessimistisch beweren, dat, ook al hadde genoemde dame de vereischte meerderheid van stemmen verkregen, zij tòch niet gekozen zoû zijn, omdat een vrouw niet kiesbaar is en de stemmen dus ook ongeldig zouden zijn verklaard - kenschetsend is het in elk geval, dat een kleine duizendtal Parijzenaars een vrouw, die nog wel tot de numeriek zwakke socialistische partij behoort, waardig hebben gekeurd om zitting te nemen in een raad, die over het wel en wee der stad beschikt. Men verlieze daarbij niet uit het oog, dat vele kiezers zich van stemming onthielden, omdat zij, hoezeer ze ook de keuze van Jeanne Laloë wenschten, wel voorzagen, dat de op haar uitgebrachte stemmen ongeldig zouden worden verklaard.
De houding der kandidate, die er volstrekt niet uitziet als een manwijf en die, in weêrwil van haar mannelijke energie, haar bekoorlijke vrouwelijkheid heeft weten te behouden, die houding was alleszins sympathiek. Zij sprak, op de verschillende meetings, met gloed en overtuiging, betoogde op logische wijze en - o, mannen! - takelde haar concurrent nièt af. Zij deed geen buitensporige uiterlijke dingen om de aandacht te trekken. Zij maande heur aanhangsters en vrouwelijke propagandisten - leden van de ‘Solidarité des femmes’, ‘Suffrage des femmes’ en ‘Groupe français des études féminines’ - tot kalmte en regelmaat. Haar schuld was het niet, dat een paar der vurigste feministen (gelukkig, dat Schopenhauer er niet bij tegenwoordig was) stembussen omvergooiden en aldus met de politie kennismaakten. En toen zij, in een harer redevoeringen, na het betoog, dat een moeder van het gezin ook een plaats in het raadhuis mag hebben, met groote geestdrift sprak: ‘ik wil, ik wil kinderen hebben’ - toen was zij om te stelen, om de oprechte naïveteit van dien in-vrouwelijken hartekreet.
Deze beweging, in alle stilte op touw gezet - er schijnen dan toch nog wel zwijgzame vrouwen te zijn - en goed voorbereid, beoogt zoowel het vrouwenkiesrecht als de benoembaarheid der vrouw in de magistratuur. En ik, die, zonder eenig voorbehoud, vóór het een en het ander ben, houd er mij van overtuigd, dat deze beweging zich in Frankrijk zal uitbreiden en, metterdààd, navolging zal vinden in andere landen.
Bij Juno! waarom zoû de vrouw eigenlijk niet mogen kiezen en gekozen worden? Ik ken er geen aannemelijke reden voor. De man, die in zijn huiselijken kring geen medezeggingschap aan zijn vrouw toestaat, wordt, en terecht, een tiran geheeten. En zoû nu die uitsluiting behoorlijk zijn, als ze in het groot, in het volle maatschappelijke leven plaats heeft? Pas si bête! Dan nog dit, waarde mannebroeders: weet gij wel zéker, dat gij in de maatschappij alleenheerschers zijt en buiten den invloed der vrouw staat? Ik denk daarbij aan de volgende uiting van madame Emile de Girardin, de geestige vrouw, die, onder den schuilnaam ‘le vicomte Charles de Launay’, kronieken - van 1836 tot 1848 - schreef in ‘La Presse’, het orgaan van haar man: ‘Wij hebben zes maanden lang gewoond in een kleine stad van Touraine: daar werden alle mannen geleid door hun vrouwen, behalve één, een enkele, die geleid werd door de vrouw van een ander.’ Weest dus niet langer kleingeestig en belachelijk, heeren der schepping, en stemt gereedelijk toe, dat de vrouwen evenzeer als wij gerechtigd zijn om te kiezen en gekozen te worden.
* * *
Laten wij nog iets aanhalen van bovengenoemde schrijfster, uit een kroniek, die zij schreef naar aanleiding van de mislukte kandidatuur van George Sand als lid van de Académie Française:
‘O! galante wetgevers, raakt de Salische wet niet aan; het is een wijze wet, waarvan men geen enkel artikel moet willen afschaffen. Verre van haar te verwenschen, moeten de vrouwen haar liefhebben om wat er vleiends in haar naïeve nederigheid steekt. Hebt gij u nooit afgevraagd, hoe het kwam, dat het Fransche volk, volk van minnezangers en dolende ridders, slaaf van de liefde, verdedigers van de schoonheid, juist het eenige was, dat er aan gedacht heeft, voorgoed de vrouwen uit te sluiten van de troonopvolging en haar al de waardigheden van den adel en de litteratuur te ontnemen? Hoe heeft dit volk, dat de dames zoo vereert, zulk een wreed besluit tegen de vrouwen kunnen uitdenken? Kan men zooveel hoffelijkheid in de zeden overeenbrengen met zooveel kwaadgezindheid in de wetten? Wat is toch de