De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 738]
| |
Deze vraagstukken worden door ons vrouwen zóóveel steeds overdacht en besproken, vooral door moeders met dochters, dat 't mij de moeite waard lijkt, een en ander eens hier ter sprake te brengen. Ik heb voornamelijk het oog op de rede van de gynaecoloog, en zal het overige slechts aanstippen als ik dat hiermede in verband acht te zijn. De spreekster, zegt Mej. Naber, schetste een type, dat de toehoorsters erkenden als wààr en veelvuldig voorkomende. Het was dat van het frissche, jonge schoolmeisje, wie alles goed ging zoolang ze op school was; maar die later in het vrije leven thuis, zich ontwikkelde tot eene jonge vrouw, slap van wil, lusteloos van stemming, prikkelbaar, geheel zonder levensenergie of tenminste met weinig levenslust. Haar bestaan gaf haar geen voldaanheid. Er kwam dan stoornis in het psychisch evenwicht. En 't mèèst leden de jonge meisjes, die het hoogst bedeeld waren naar gemoed en intellect. Waaraan was die toestand te wijten? Volgens de vrouwelijke gynaecoloog (iemand dus die een studie had gemaakt van vrouwenziekten,) lag de schuld bij ‘de verkeerde opleiding’, die de meisjes ontvingen, n.l. de opleiding tot het huwelijk. En als éenig geneesmiddel noemde zij: vakopleiding, Laat mij, ter verduidelijking van haar meening, eenige zinsneden aanhalen uit die rede, welke Mej. Naber de moeite waard vindt na tien jaar met ingenomenheid te citeeren: ‘De opleiding der vrouwelijke jeugd in onze maatschappij is tot dus verre geweest eene opleiding voor het huwelijk en die opleiding is mislukt... Zij moest wel mislukken, want zij is principiëel fout, omdat zij noodzakelijkerwijs tot onwaarheid voert... De opleiding voor ieder vak sluit het recht in om na de voltooide studie met alle kracht te streven naar de uitoefening van dat vak... Geheel anders de vrouw met haar conventioneele opleiding voor huwelijk en moederschap. Trachten te bereiken wat men haar heeft aangewezen als doel van haar bestaan, komt niet te pas. Haar taak is wachten, wachten, wachten tot het komt en soms ook niet komt,.... terwijl de opleiding voor 't huwelijk bij vrouwen zonder eigen middelen voert tot economische afhankelijkheid hetzij van den toekomstigen echtgenoot, hetzij, wanneer de huwelijksloterij een niet geeft, van mannelijke verwanten. Het tekort aan levensenergie bij onze jonge vrouwen en meisjes, heeft zijnen diepsten grond in ontevredenheid met een bestaan, waarin strenge plicht ontbreekt en een door eerlijke inspanning te bereiken einddoel wordt gemist; het neemt toe, door het besef van nutteloosheid, van machteloosheid en economische afhankelijkheid; het voert ten slotte tot lichamelijke invaliditeit, waarvan de oorzaak is gelegen in eene verkeerde opleiding, bepaaldelijk in den tot leugen en economische afhankelijk voerende opleiding tot het huwelijk, terwijl het geneesmiddel slechts in ééne richting kan worden gezocht: namelijk in vakopleiding, die de vrouw in staat stelt te leven van zelf verdiend brood’.... - Tot hier mijn aanhaling. De rede schijnt een buitengewonen indruk te hebben gemaakt, zooals men zou opmaken uit Mej. Naber's bewering: ‘De indruk daarvan was toen bijkans overweldigend, omdat de soberheid der taal iedere gedachte aan overdrijving buitensloot, omdat de achtergrond van nauwgezette studie, van rekening houden met feiten alleen, alle tegenspraak onmogelijk maakte, omdat de hoog zedelijke strekking, die genezing zocht niet in medicamenten en régime, maar enkel in streng plichtbesef, in karaktervorming, in ontwikkeling van hart en gemoed van het jonge meisje, ieders individueele geweten machtig aangreep.’ En ze eindigt haar loftuiting met de vraag, of de woorden die toen deze uitwerking hadden, thans reeds hunne beteekenis hebben verloren?....
Of ze thans, na tien jaar, hunne beteekenis hebben verloren?.... Mag ik, een der jongere generatie, die tien jaar geleden tamelijk onverschillig nog was voor veel aangaande de vrouwenbeweging en gehéél zich hield buiten het op die nationale tentoonstelling behandelde, mag ik thans een uiteenzetting geven van wat ik van die rede denk? Een ‘overweldigenden indruk’, neen, zulk een heeft ze niet op mij gemaakt! Waren de toehoorsters toen wellicht te zeer meegesleept door hun gevoel, opgewekt door de omstandigheden; waren ze wat opgewonden door den toon der spreekster; en heb ik de rede thans met te kalm, critisch verstand gelezen? Hoe het ook zij, mij schijnt het toe, dat er een zonderlinge verwarring in heerscht! En de ‘achtergrond van nauwgezette studie’ heeft bij mij zúlk een gevoel van twijfel opgewekt, dat ik die bewering | |
[pagina 739]
| |
liefst geheel laat voor rekening van Mej. Naber. ‘Na tien jaar’, zoo kon ik dit artikel ook wel noemen in navolging van het werkje van dien naam. Mej. Naber neemt tot uitgangspunt van haar werkje het behandelde op de Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die tien jaar geleden plaats had. En ik neem tot uitgangspunt een ongeveer een jaar of tien geleden geschreven protest (deze krachtige tegenspraak schijnt Mej. Naber niet te kennen? waarom ziet zij die anders zoo volkómen over 't hoofd?) naar aanleiding van het gesprokene op diezelfde tentoonstelling, n.l. de zoo bekende brochure van Anna de Savornin Lohman: De liefde in de Vrouwenquestie.’ In die brochure stelde de schrijfster hare meening op ervaring en werkelijkheidsfeiten gegrond, tegenover die van het hoofdbestuur en de congresspreeksters der tentoonstelling, welke in schrift en woord de overtuiging voorstonden als zou een zelfstandige werkkring en arbeidzaam leven de vrouw bevrediging en geluk kunnen verschaffen. En zij schreef dat zulk een werkkring en leven wèl troost gaven, terwijl ze de vrouw een middel aan de hand deden verdooving te vinden voor haar zielsverlangens die vaak zoo heftig konden zijn; maar dat de vrouw wáre bevrediging, échte voldoenheid en vol geluk slechts vinden kon in het wederzijdsche liefde-huwelijk. Dát was het ééne nóódige voor haar, al 't andere was slechts surrogaat. Deze meening verdient ten volle onze instemming, daar ze waarheid bevat; ze berust op een juiste, in den échten zin nauwkeurige, waarneming der werkelijkheid. Het naschrift der brochure vermeldt tal van instemmingen, der schrijfster van alle kanten toegezonden; en steeds dóór bewijzen de vrouwen de waarheid er van, én in woord én in daad (vaak onbewust). Menige vrouw tóónt het, door een mooie, zelfstandige werkkring, waarin zij groote voldoening vindt, prijs te geven voor een liefde-huwelijk; hiermee een prachtig bewijs gevend waaraan zij de voorkeur geeft! Werkelijkheid, waarheid, dat is 't éénige, waarmee we ons hebben bezig te houden om onze levensrichting vast te stellen. Want daarmee alleen hebben we wézenlijk te maken om te weten wat we noodig hebben voor lichaam en geest, om die in de goede richting te kunnen ontwikkelen volgens de wetten voor hen door de natuur zelf ingesteld. Al fantaseeren wij nu nóg zoo veel en zeggen wij nóg zoo vaak: ‘zóó en zoo vind ik het veel mooier en prettiger; dus zóó wil ik leven en niet zooals de natuur dat voor mij bepaald heeft,’ we bereiken er toch niets mee, of 't moest iets kwaads en nadeeligs voor ons zijn! Vrouwen in de eerste plaats zijn geneigd, voor zich en anderen levensprincipes te fantaseeren, zonder in 't minst met de werkelijkheid en de natuurwetten rekening te houden. En ze schijnen dan te verwachten, dat de natuur zich even hoffelijk en gewillig voor hun wil buigt, als sommige leden van 't mannelijk geslacht lijken te doen. Een groote onwetendheid is, bij andere beweegredenen voor die handelwijze, meestal de gróotste oorzaak: zij kennen de natuurwetten niet, begrijpen ze niet of totaal verkeerd; hebben er vaak zóó weinig besef van, dat ze een juiste inlichting daaromtrent ontvangen met een ongeloovig: ‘och kom! ik geloof er niets van, ik voel 't heel anders!’ 't Is hier weer de oude vijandschap der vrouwen tegenover echte wetenschap. Wat zij zelf denken, is voor hen waarheid en dáaraan klampen zij zich meestal hardnekkig vast; terwijl ze de wézenlijke werkelijkheid, zooals die in échte waarheid bestáát, wegwerpen als iets dat hun aandacht niet eens waard is! Iets dat door een natuurvorscher bekend gemaakt wordt, ontvangen zij ook vaak met wantrouwen, alsof hij dat uit eigen brein zélf had gefantaseerd; en zij schijnen niet te begrijpen dat hij, door het meegedeelde, voor hen slechts een sluier oplicht die een bestáánde werkelijkheidswereld voor hun oogen verborg. Nergens is, geloof ik, de vijandschap zóó groot als op 't gebied der liefde, vooral bij ongehuwde vrouwen. Een vrouw vertoont soms duidelijke kenteekenen van liefdebehoefte, terwijl zij zelf met de meeste overtuiging zegt, dat dit niet 't geval is. Haar woorden vormen een ware tegenstelling met de waarheid. Te denken, dat óok vrouwen, bekend om haar eerlijkheid, zoo spreken, is dat niet een héel vreemd verschijnsel, dat aan 't peinzen brengt? Zulke teekenen als hier bedoelde, bij zich te kunnen waarnemen; en toch ze niet in verband brengend met liefde, doch altijd ándere oorzaken dan de ware er voor opgevend? 't Klinkt haast te naïf, en tóch... Maar hoe 't dan ook zij, wij hebben hier niet te zoeken naar de oorzaken van die zóó veelvuldig voorkomende handelwijzen; we hebben slechts te rekenen met wat de werkelijkheid tóónt. Dat is het éénige wat waarde | |
[pagina 740]
| |
heeft; bij elke poging tot oplossing van een levensprobleem moeten we ons stellen op 't standpunt van natuur en werkelijkheid, omdat we dán alleen kans hebben dat 't gebouw hetwelk we op die grondslagen op gaan trekken, goed zal zijn. Anders doet de natuur zelf het op een gegeven oogenblik ineenstorten, tot schade en schande der oprichters! Ik kom thans terug op de reeds aangehaalde meening uit de bedoelde brochure ‘De liefde in de vrouwenquestie’; en die zal het standpunt aangeven waarop ik mijn betoog grondvesten wil. Liefde beheerscht het heelal. Zij is de verhouding tusschen een mannelijk en vrouwelijk wezen, en is des te uitgebreider en grootscher naarmate de man en de vrouw grooter, ontwikkelder persoonlijkheden zijn. Man en vrouw zijn zóo geschapen, dat de een de aanvulling van de ander nóódig heeft om een volkomen wezen te kunnen zijn; dat de een onaf blijft zonder de ander. Wegens zijn samenstelling kan de man, zonder de aanvulling, wel eenigermate ware levensvoldaanheid vinden, doordat hij volop bevrediging kan vinden tenminste voor zijn verstándsgedeelte. Maar de vrouw kan dat minder door haar ándere inrichting; (zie mijn vroegere stuk over vrouw en wetenschap) zij is bij uitstek gehéél het liefdewezen. Die aanvulling van den man heeft zij daarom zóó noodig voor haar bestaan, zóó noodig, dat die feitelijk ‘haar alles’ mag worden genoemd, en het ‘ééne noodige’ voor haar volle levensbevrediging en waarachtig geluk. Dit geldt in de allereerste plaats voor de echte-vrouw. Dit woord beteekent niet: de vrouw die altijd door maar naait en kookt en stoft, zooals nog al te veel wordt gedacht; maar wel die, welke het uitgebreidst liefdewezen is en dus het méést de aanvulling van den man noodig heeft, terwijl zij op haar beurt het best de aanvulling van den man kan zijn. Hoe ‘hooger’ de vrouw staat naar intellect en gevoel, hoe ‘hooger’ eischen zij ook ter volkómen aanvulling van haar wezen moet stellen aan den man dien zij noodig heeft. Beter gezegd, want het woord ‘hooger’ zal wellicht geheel verkeerd worden begrepen, hoe uitgebreider de verzameling eigenschappen naar gemoed en verstand de vrouw bezit, hoe uitgebreider die ook moet zijn van den man, waarmee zij een volmaakte eenheid vormen zal. Hoe grooter (of veelzijdiger) persoonlijkheid, hoe grooter of uitgebreider aanvulling zij noodig heeft. Zoodat naar evenredigheid ook de leegte des te grooter is die de vrouw gevoelt, zoolang zij den bij haar passenden man niet gevonden heeft. Met recht mag men in dit geval zeggen: het gemis der naar gemoed en intellect het hoogst bedeelde is het grootst, en déze vrouw lijdt dus het méest. Men begrijpe mij wel; deze zaak is te ernstig, dan dat ik niet zou trachten elk mogelijk misverstand te vermijden. ‘De vrouw heeft voor haar volkomen bevrediging en waar levensgeluk de aanvulling van den man noodig’, (omgekeerd geldt ditzelfde voor den man) beteekent niet: ‘als men een vrouw maar een of anderen man laat huwen, wordt zij gelukkig en voldaan’ (er zijn voorbeelden genoeg aan te wijzen, dat zulk een verkeerd begrepen meening, in daden omgezet, de pijnlijke verrassing oplevert van ongelukkige huwelijken in plaats van gelukkige!) Maar wèl beteekent 't, dat de vrouw daarvoor noodig heeft, de aanvulling van den man, die bij haar behóórt. Op die laatste voorwaarde, dáárop komt het aan! Zulk een man alleen kan haar gelukkig maken, juist door dat bij haar passen. Een ander, die niet bij haar behoort, maakt haar òf totaal ongelukkig, al is hij op zichzelf nu nog zoo goed; òf geeft haar slechts klein surrogaat-geluk. Ik geloof dat een niet begrepen hebben van dit alles en een zich geuit hebben hiervan in een verkéérde keuze van man, de oorzaak is van menigen vrouwenklaagzang: ‘ach, ook in 't huwelijk vindt de vrouw geen geluk!’ (terwijl soms ook omstandigheden de schuld zijn, welke niets met liefde hebben te maken; maar met 't onderscheidingsvermogen hieromtrent is 't meestal droevig gesteld). Neen, niet ‘het huwelijk’ in den zin van ‘onverschillig met welken man’ geeft geluk! Zóó màg men dit niet begrijpen, want er is dan meer kans op véél ongeluk dan op geluk. Maar alleen: het echte liefde-huwelijk. Dat is dat, waarin man en vrouw in waarachtigen zin elkaar kunnen aanvullen tot een volkomen eenheid. En dàt kan alleen in den uitgebreidsten zin, wanneer zij ‘zielsverwanten’ zijn: gelijkheid van kern hebben; zoodat zij, wanneer ze bij elkander komen, elkaar volkòmen, geheel en al, zouden bedekken om zoo te zeggen, (dat n.l. de een totaal de plaats van den ander zou kunnen innemen) wanneer ze èn beiden van dezelfde sekse èn zich steeds onder precies dezelfde omstandigheden hadden ontwikkeld. Dàn slechts is er een geheel elkaar begrijpen en | |
[pagina 741]
| |
navoelen, hetwelk langzamerhand zulk een innig samenvloeien bewerken kan door nauwe verhouding en samenleving, dat op een gegeven tijdstip zij is als vrouw wat hij is als man. (Het sekseverschil blijft steeds een... ‘kloof’, als men dit woord tenminste hiervoor gebruiken mag. Doch dit is juist door de natuur zoo ingesteld; en daar waar tusschen een man en vrouw dat verschil het meest met de natuurbedoeling overeenkomt, ontstaat een huwelijksverbintenis, die het meest bevredigend is voor beiden. Daarom geeft het huwelijk tusschen een echte-man en een échte-vrouw die bij elkaar behóóren, ook het hoogste geluk). Deze verhouding is het, die voor de vrouw noodig is, om te komen tot volle bevrediging en echtste levensgeluk. Thans mijn antwoord op de rede van de congresspreekster, hetwelk ik steun op mijn tot hiertoe uiteengezette overtuigingen. Het type van het jongemeisje, dat in haar werkeloos leven thuis, na afloop van den schooltijd, opgroeit tot een onvoldane jonge vrouw, vaak met stoornis in haar psychisch evenwicht en ten slotte lichamelijke invaliditeit, erken ook ik als juist geschetst. Maar wáár zit de oorzaak? In het gemis van de vervulling van het levensdoel voor de vrouw, in het niet-bereiken van de bestemming door de natuur voor haar ingesteld. Neen, dit levensdoel is niet door de maatschappij en de conventie ingesteld, zooals menigeen nog wil beweren. De natuur, die heeft dat gedaan! En dáárom ondervindt de vrouw er ook de nadeelen van, als zij de natuurlijke bestemming mist: alles wat tegen de natuur wordt gedaan, wreekt zich vroeg of laat. Wat het jongemeisje, dat tot zulk een type wordt, ontbreekt, is eenvoudig het liefde-huwelijk! En haar éénig geneesmiddel? Dat is dus: het liefde-huwelijk! en niets anders. Zeker, vakopleiding heeft zéér veel goeds, en er is niemand meer, geloof ik, die hier voor de jongemeisjes nog tegen is. Integendeel, iedereen is er sterk voor. Zulk een opleiding en na afloop, het bekleeden van een betrekking, geeft, behalve 't uitzicht van geldelijke onafhankelijkheid, óók nog bezigheid, afleiding voor nare en mismoedige gedachten, eenige levensvulling en ook vaak voldoening. En als zoodanig wordt dergelijk werken ook menigmaal aanbevolen. Maar in geen geval vergoedt dat wat het liefde-huwelijk geeft; en stellig en zeker is het niet het éénig geneesmiddel. Menige ongehuwde vrouw ondervindt, ondanks haar drukken werkkring, tòch vroeg of laat, al naarmate ze méér echte-vrouw is met warmer temperament, ‘stoornis in het psychisch evenwicht’, aandoening van 't zenuwstelsel en ‘lichamelijke invaliditeit’; zij lijdt onder haar gemis èn geestelijk èn lichamelijk. Och ja, er worden wel eens andere oorzaken opgegeven dan de ware; maar dat wordt bij dergelijke dingen maar al te dikwijls gedaan; de bestaande waarheid verandert er daarom toch niet door. Een liefde-huwelijk, dát is het geneesmiddel. Daarom moeten alle vrouwen er naar streven dit doel te bereiken! (ook terwille van de mannen, die het huwelijk evenzeer noodig hebben als zij). Ja, zeker weet ik zéèr goed, dat de maatschappij 't niet gepast vindt voor jonge meisjes, naar dat doel te streven! ‘Zoeken naar een man’ heet dat, en een groot misbruik in deze zaak heeft bewerkt, dat deze uitdrukking bij velen een minne beteekenis heeft gekregen. Een meisje lacht verachtelijk of stuift verontwaardigd op, als men haar zegt, welk doel zij moet trachten te bereiken. Dat komt doordat zij er steeds een minderwaardige beteekenis aan hecht, die haar vizioen van een liefde-verbintenis als een zon met gouden stralenglans, op de leelijkste manier bezoedelt! Schuld hieraan dragen degenen die op minne manier ‘een man in haar netten hebben verstrikt’, die hem hebben ‘gelokt’, enz. op minderwaardige wijze. Maar dit belet toch niet, dat men de uitdrukking ook op de goede manier opvatten kan, zóó dat geen vrouw die deze in toepassing brengt, zich er ooit voor behoeft te schamen! Kom, gij ernstigen onder de meisjes, laten we trachten, de uitdrukking in haar eer te herstellen, en haar de beteekenis geven, welke ze altijd en overal moest hebben! De rol van het jongemeisje wordt geacht te zijn een geheel passieve en werkelooze van wachten, wachten, wachten, tot het komt en soms ook niet komt. Het bereiken van het huwelijksdoel moet dus totaal van het toeval afhangen! Krijgt ze een goeden man, dan heet 't: ‘gelukkig, dat ze 't zoo goed getroffen heeft! 't had best anders kunnen uitkomen.’ En steeds wordt er maar gesproken over ‘de huwelijksloterij. Getuigt zulk een 't laten aankomen op 't toeval feitelijk niet van uiterst weinig ernst? Neen, dat màg zoo niet! Deze handelwijze | |
[pagina 742]
| |
bewerkt een zeer verkeerden toestand, waarin het jongemeisje bij haar volwassen zijn tegenover den man staat als een naïf onwetend kind zonder oordeel en onderscheidingsvermogen tegenover een alleswetend mensch. Dan gaat ze als een ‘pop’ het toch zoo héél ernstige, gewichtige huwelijk in, terwijl 't verder aan 't toeval is overgelaten of ze voortaan goed of slecht is terechtgekomen. Neen, het meisje moet zóó worden voorbereid, dat ze voortdurend den staat van mensch al nader en nader komt, opdat zij bij haar volwassen-zijn, tenminste zooveel mogelijk, tegenover den man kan staan als mensch tegenover mensch. Om die verstandhouding te bereiken is echter buitengewóon veel meer ontwikkeling noodig dan een werkeloos-blijven ooit maar éénigszins kan geven! (àls dat nog iets geeft!) En èchte ontwikkeling: n.l. een juisten kijk, een nauwkeurig oordeel, een ruimen blik op menschenkarakters en allerlei levenskwesties. Dàn alleen is ze niet op het toeval alleen aangewezen, dàn alleen kan ze op de goede, ernstige manier ‘zoeken naar een man’, zonder dat zij zich maar in 't minst hiervoor behoeft te schamen. Zij bestudeert dan n.l. eerst zichzelf, maakt uit, wie en wat zij is, bepaalt daaruit haar levensrichting in verband met levensvraagstukken en bepaalt daarna welke man bij haar behóórt. Zij heeft zich dus omtrent hem een denkbeeld gemaakt dat totaal bij háar past, eer zij in de wereld rond gaat zien of zij hem vinden kan. Zóó wordt er bewust gekozen, en heeft het huwelijk kans wáár geluk en volle bevrediging te geven. Zoo wordt de kans, dat zij haar doel bereikt, ook oneindig grooter. ‘Het’ komt veel eer wèl dan niet! Terwijl ik dus vakopleiding toejuich om de vele voordeelen er van, keur ik het af, dat men het jongemeisje dáárop alleen wijst als het éénige levensdoel en het geneesmiddel voor geestelijke en lichamelijke onvoldaanheid. Zij moet van 't begin af dat zij vrouw gaat worden de waarheid weten: het liefde-huwelijk is voor haar het eenige wezenlijke noodige, en al 't andere is surrogaat. En ze moet niet werkeloos en passief zijn en alles van 't toeval laten afhangen, maar werken voor haar doel! Zooveel mogelijk moet de hééle vakopleiding en de werkkring later geheel en al in die voorbereidingslijn liggen. Ze moet n.l. zóó zijn, dat ze de vrouw voert tot zelfstandig, vol mensch-worden, tot volledige individueele ontwikkeling; dat zij haar zooveel mogelijk leert wat haar daarvoor, en later in het huwelijk zelf noodig is. Zúlk een voorbereiding is eerst een ware opleiding; wachten in passieve werkeloosheid kan niet met dien naam worden aangeduid! 't Wás geen ‘opleiding’ zooals het jongemeisje in de rede van de Congresspreekster kreeg; en dáárom moest zulk een voorbereidende toestand wel mislukken. Werd er wèrkelijk opgeleid in actief werkzaam leven van ernstig bestudeering van levensvragen vooral, dan zou er van mislukken weinig sprake zijn, (waar het doel niet werd bereikt, zou men dit slechts aan ongelukkige omstandigheden hebben te wijten, die niets hadden uit te staan met de opleidingskwestie). Dan zou er niet zooveel meer geklaagd worden over ‘tekort aan levensenergie’ en al wat de Congresspreekster schrijft in verband daarmee; dan zou er veel minder kans zijn op ongehuwd blijven en op ongelukkige huwelijken. Laat mij hier even aanhalen wat een ernstig man met levenservaring mij eens schreef: ‘Een vrouw moet niet op het huwelijk wàchten, maar naar een bij haar passenden man zoéken, even ijverig als de man een bij hem passende vrouw zoekt. En om dien man te vinden, moet ze niet werkeloos blijven; maar ze moet wèrken om ontwikkeling te krijgen, véél ontwikkeling, uiterst veel ontwikkeling, want ze moet geschikt worden om een juiste keuze te kunnen doen in verband met wat op haar huwelijk met hem betrekking heeft. Daarvoor is noodig zéér veel menschenkennis en lichaamskennis (van beide seksen) en zelfkennis en huwelijkskennis en gezondheidskennis. Laat dit haar ontwikkeling zijn, laat dit het vak zijn waarnaar zij in de éérste plaats voor werkt. En als ze dàt vak goed kent zoodra ze volwassen is, dan vindt zij ook haar doel, of de omstandigheden moesten al bijzonder ongunstig zijn, wat meestal niet het geval is. Maar als ze werkeloos “wacht”, dan vindt geen enkele man haar; en dan heeft ze zich ook niet “opgeleid” voor 't leven en niet ontwikkeld voor 't huwelijk, waardoor zij geen mensch is maar een parodie op een mensch, en waardoor zij ook bij geen enkelen man past. Voor ieder soort vrouw is als zij zich wezenlijk ontwikkeld en voor 't huwelijk voorbereid heeft, wel een passenden man te vinden. Maar man en vrouw die bij elkaar behooren moeten elkaar zoeken; ze moeten elkander het elkaar vinden gemakkelijk maken. De vrouw moet er óók | |
[pagina 743]
| |
een actief aandeel in nemen, èn terwille van haarzelf en háár geluk, èn terwille van hém en zijn geluk. Carlyle schreef: “zoek eerst den man dien ge hebben moet, dan is alles gewonnen”, en dit moet de leus van het jongemeisje zijn.’ - In vorige besprekingen over vrouw en wetenschap heb ik uiteengezet, hoe de vrouw door haar aard en samenstelling, zich het best waarachtige geestelijke ontwikkeling in den wérkelijken zin eigen kan maken, als zij daarin wordt ingewijd door een man dien zij liefheeft (een waarvoor zij géén liefde gevoelt, bereikt dit resultaat nóóit). Gaat men dit na, en bedenkt men, hoevéél 't huwelijk en zijn gevolgen in echtgenoote en moeder-zijn de vrouw verschaft, zoodat zij er in vindt de volledige ontwikkeling van àl haar geestelijke en lichamelijke eigenschappen, dan moet men Carlyle bijvallen en in zijn geest zeggen: bereik eerst het liefde-huwelijk, dan hebt ge alles gewonnen wat ge noodig hebt. Mej. NaberGa naar voetnoot*) schijnt niet te hebben overdacht, wàt wel het liefde-huwelijk is; en weet blijkbaar niet goed, hoe nóódig dit is voor een gezond bestaan, waarachtig geluk en volle ontplooiing van de vrouwelijke persoonlijkheid, naar lichaam en geest. Zij tóónt dit m.i. door haar groote ingenomenheid en instemming met de besproken rede van de vrouw-gynaecoloog, die in het huwelijk slechts schijnt te zien een door toevallige omstandigheden en werkeloos wachten bereikte ‘economische afhankelijkheid’; en in vakopleiding het geneesmiddel ziet der door haar genoemde vrouwenkwalen. Volgde iedereen dit voorschrift na, dan zou er hoe langer hoe meer ongeluk uit voortkomen; en het zou tengevolge hebben een degeneratie van het vrouwelijk geslacht; een halfheid, veroorzaakt door 't laten wegkwijnen, door 't ongebruikt laten en geheel onderdrukken van tal van echt-vrouwelijke eigenschappen, terwijl dit vergezeld zou gaan van een langzame ‘verkümmerung’ ook van 't mannelijk geslacht! Want, hoe vreemd het klinken moge, de man krijgt juist groote kracht die echtevrouwelijkheid; welke hij daarom nóódig heeft tot steun en ontwikkeling van zijn manwezen. Moet hij dien steun missen door degeneratie der vrouwelijkheid, dan gaat hij zijn ondergang tegemoet, tegelijker tijd als de vrouw. En de gevolgen zouden juist het tegendeel zijn van het verwachte resultaat van 't feminisme, dat, zooals Mej. Naber het zelve juist uitdrukt in haar boekje, beteekent: de drang der vrouw om te komen tot volle, individueele ontwikkeling. Want dit, feministen, kan de vrouw alleen in waarheìd en volledigheid verkrijgen in het echte liefde-huwelijk; al 't andere is slechts surrogaat! J.C.L. HELFRICH. |
|