De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 718]
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
M.P. - Uw brief, behoorende bij Uw bijdrage, bleef wegens plaatsgebrek over de vorige week, en komt dus nu het eerst aan de beurt. - Ja, een winter in Holland zal voor U, die buiten woont, veel minder onaangenaam zijn dan voor mij, met mijn gezondheid, en die ons klimaat nooit meer goed heb kunnen verdragen sinds ik als heel jong meisje eenigen tijd in de tropen heb geleefd - Overigens, Uw beschrijving over de genoegens van het hollandsche klimaat bewijst mij, dat gij meer een hollander zijt in Uw hart dan ik, die voor onze grauwe luchten en winters nooit anders heb kunnen voelen dan een soort huivering om de triestigheid ervan, om het wanhopig-neerdrukkende in die zware grijze tinten. - Gisteren lag het zonnetje zoo wonderbaar-mooi over Bordighera, zoo helder en licht als het bij ons nooit schijnt. Dat geeft moed en lust en geloof in eene betere wereld. Bij ons krijg ik, bij al dien regen en dien vochtig neerhangenden nevel, het gevoel alsof we reeds vóór onzen dood in een niet al te heldere lijkwade worden ingehuld; en het lijkt wel alsof de menschen dat onwillekeurig ook zoo voelen, zoo droefgeestig naar den grond kijkend, met saamgeknepen lippen waarop geen lachje verschijnt, seulen de meeste hollanders voort. Ja, de eerste sneeuwklokjes heb ik indertijd óók gezocht, toen ik een kind was, en buiten woonde; die heb ik even lief als gij. - Vindt gij dat het alleen der moeite waard is de wijsgeerige beschouwingen van hollanders ten papiere te brengen? Anders begrijp ik Uw grief niet goed tegen dat artikel. In zoo'n geval moet gij bedenken, dat de een dit gaarne leest, en de ander dat. Het doet mij pleizier dat gij ingenomen zijt met de toilet-rubriek, en zeker zal dat der betreffende redactrice óók genoegen doen. Vraag gerust als gij iets weten wilt. - Ik geloof met U, dat het gevoel bij een vrouw sterker spreekt dan bij een man, maar ik geloof niet dat dit altijd daarnaar is af te meten, of een meisje minder goed meetkunde leert dan talen enz.; want ik ken een heel-gevoelige, zelfs overgevoelige vrouw, die juist in rekenen en meetkunde uitmuntte op school, in talen niet. Zelve is het mij in rekenen zoo gegaan als U. Ik kon heel goed rekenen en wiskunde etc. leeren, als ik mij moeite gaf, maar ik vond die vakken zoo afschuwelijk en droog en vervelend, dat ik gewoonlijk mijn gedachten hun gang liet gaan, en daardoor niet oplette. Ik herinner mij nog altijd, hoe ik eens op school een heel-moeilijk algebraisch vraagstuk, waar de heele klasse geen weg mee wist, schitterend oploste, omdat ik uit eerzucht mijn uiterste best er op had gedaan thuis, juist omdat het zoo moeilijk was, en omdat ik wèl kon, als ik mijn hersens er bij geliefde te houden. Wel, de andere meisjes en de juffrouw, van mij allerminst zoo iets gewoon, keken eenigzins verbaasd, en eindelijk zei er een: Haar vader heeft haar zeker geholpen. Ik betoogde bij hoog en laag dat ik 't alleen had gedaan, en ik geloof ook wel, dat de juffrouw mij genoeg kende om niet aan mijn waarheidsliefde te twijfelen, maar gelukkig kon ik mijn onschuld bewijzen door het feit dat mijn vader uit de stad was toevallig, en mij dus niet had kunnen helpen. Maar, juist zooals gij-ook schrijft, ik vind het afmattend je te moeten interesseeren voor iets dat je verveelt, en om die reden deed ik meestal niet mijn best. Talen, geschiedenis, letterkunde, opstellen, waren mijn lievelings-vakken, aardrijkskunde ook wel, maar daarbij dacht ik zoo voortdurend: Wat zou ik òòk graag dat alles zelve zien, en daarop was in die dagen zoo weinig kans, dat het leeren van de lessen mij dààrdoor bijzonder kwellend werd. Ik denk daaraan zoo dikwijls, hoe anders toch alles komt, dan wij denken, wanneer ik mij dat wanhopig smachten naar wat van de wereld zien, dat mij toen zoo onbereikbaar leek, herinner, en bedenk hoe wonderbaar het verlangen is vervuld. - Ik schreef U reeds over Uw versjes. Gij hebt wèl aanleg, en zeer zeker blik op de dingen. Maar gij zijt nog jong, Uw ondervinding reikt nog niet ver, vandaar dat een ‘groot’ verhaal U zeker nog niet recht wil gelukken. Schrijf alleen als gij voelt iets te zeggen te hebben, en tracht U-zelve rekenschap te geven van wat er dan in U omgaat, en het zoo goed mogelijk uit te drukken. Ik geloof wel dat gij, naar Uw stijl te oordeelen, aanleg hebt. Maar hoever die gaat, kan ik niet uitmaken, evenmin of gij het tot iets brengen zult. Om U de waarheid te zeggen, geloof ik, naar Uw brieven te oordeelen, dat gij het te eeniger tijd zult brengen tot een gelukkig huwelijk, want daarvoor schijnt gij mij toe alle uiterlijke en innerlijke gegevens te bezitten, en dan zal er voor letterkundige voortbrengselen niet veel tijd overblijven. - Ik heb U nimmer die prentbriefkaart, die gij mij verzocht U te zenden, kunnen versturen, omdat ik kort daarna de typhus kreeg, en bovendien betwijfel ik of een kaart, alleen met den naam van Uw woonplaats, terecht komt, daar de posten zoo slordig zijn. Schrijf mij eens waar Uw woonplaats dicht bij ligt, bij welke groote stad, dan zal ik U een mooie groote kaart zenden.
Regina. - Ik zal U van dat eene stuk de drukproeven doen toekomen. Hartelijk gefeliciteerd met dat telegram. U hebt in dat opzicht wèl veel geluk, wat Uw kinderen aangaat. - Ik heb U dat artikel, dat ongeschikt is, teruggezonden, en anders niets van U geweigerd. Hartelijke groeten.Ga naar voetnoot*) M.F. Soerabaya. - Het toilet-gedeelte heb ik der toilet-redactrice gezonden; het voor mij bestemde gedeelte beantwoord ik hier. Lieve mevrouw, de questie wat iemand wil of kan laten lezen aan zijn kinderen is een zòò persoonlijke, dat géén blad, voor volwassenen bestemd, dáármede kan rekening houden. Immers, gelijk U mij zult toestemmen, bevat elke courant, die elk kind in handen neemt, heden ten dage advertenties, gemengd-nieuws, rechtszaken, schandaaltjes, waarvan de lectuur hoogst-ongeschikt is voor jongelui, kwetsend zelfs dikwijls voor de zedelijkheid Ik kan mij heel goed begrijpen dat U dus voor Uw dochter die bewuste correspondentie geen geschikte lectuur acht, maar dat is Uw zaak, evenals die van elken vader of moeder, daarvoor te waken dat Uw kind alleen leest wat gij geschikt acht voor haar; een blad voor volwassenen kan daarmede geen rekening houden waar het de bespreking van ernstige vraagstukken geldt. - In het algemeen deel ik Uw opvatting, en ik geloof, dat ik zeker met mijn kinderen zoo handelen zou, wat de bespreking dier dingen aangaat, als U doet; over zoo iets, als het je eigen leven geldt, spreken zooals b.v. Nelly van Kol deed in de Vrouw indertijd, kan ik dan ook niet anders dan ‘vies’ vinden om Uw uitdrukking over te nemen. - Mijn beste mevrouw, waarom zou ik nu ‘boos’ zijn, omdat U die dingen zóó bekijkt? Niet alleen ben ik het in den grond met U eens, maar zelfs al ware dat niet zoo, dan nog zoudt U toch groot gelijk hebben Uw meening te zeggen. Ik voor mij geloof dat U in Indië zich geen voorstelling maakt van de hier in | |
[pagina 719]
| |
zwang geraakte gewoonte alles en alles in het openbaar te bepraten van dien aard; dat is de vrucht van het Nelly van Kol-systeem, een vrucht waarvan ook zij moeten meeeten tegen wil en dank, die deze richting op-zich-zelf even sterk veroordeelen als U het doet.
J.F.L.K. - Die vier artikelen nam ik aan, gelijk gij hebt gezien. Op de eerste inzending ontvangt gij nog antwoord.
Veritas. - Uw uitvoerig schrijven zal ik gaarne ontvangen. Ik ben geheel tot Uw dienst.
B.W. van de K. - Het zakelijke gedeelte in Uw laatsten brief heb ik reeds in de spoed-corr: beantwoord. Ik wil thans op Uw vragen ingaan. Neen, zóóveel moed als gij mij toedicht, wat het schrijven mijner boeken en het zeggen mijner meening aangaat, heb ik niet noodig gehad, om de zeer eenvoudige reden, dat ik niet vermoedde zulk een storm te zullen opwekken. Uit waarachtige ziels-overtuiging heb ik steeds gezegd wat ik denk, voel, geloof en dikwijls heb ik mij achterna glimlachend verbaasd over het niet-willen of niet-kunnen begrijpen van zoovele menschen, en over hun onnoodige ergernissen en boosheden. Nu ben ik sinds lang zoover, dat ik er schouderophalend aan ben gewend. Ik kan mij niet voorstellen hoe men iets anders kan of wil schrijven dan de eerlijke waarheid, die men voelt en ziet. Daarom valt het mij zoo gemakkelijk oprecht te zijn, en is de durf, dien men mij toedicht, mij te zeer aangeboren om lof te verdienen. Ik kom op dit alles uitvoeriger terug in mijn herinneringen in den aanstaanden jaargang (zie corr: in het vorig nommer aan een Abonneé). Waarschijnlijk zal méér van hetgeen U interesseert allicht daarin voor U worden opgehelderd. In elk geval echter ben ik volkomen bereid U op vragen te antwoorden, maar natuurlijk komt het er op aan welke die zijn zullen, en daarvan hangt óók af waar en hoe ik U zal beantwoorden, in de Lelie of particulier. Dat laatste zou slechts bij uitzondering zijn; als gij meent dat ik U er door zou kunnen helpen bij de opvoeding van Uw dochtertje, en als Uw vragen dan van dien aard mochten zijn, dat ik U niet in de correspondentie kan of wil beantwoorden, dan zou ik misschien voor U een uitzondering maken. Alles komt er maar op aan wat U vraagt, en met welk doel. In dezen brief stelt U er slechts een, en die wil ik liever niet beantwoorden, alvorens van U een langer uittreksel te hebben ontvangen van de bladzijde, waarin die uitdrukking van mij voorkomt. Ik heb namelijk mijn eigen boeken niet hier bij mij en, ofschoon ik mij wel herinner wat ik gezegd heb op die plaats, en wat ik er mee bedoelde, is het toch beter, alvorens U te antwoorden, de bladzijde in haar geheel over te lezen. Wilt U haar daarom overschrijven voor mij? - Ik zou U gaarne een juiste uitlegging geven van hetgeen ik bedoel, en verg daarom van U die moeite. - Multatuli is dus Uw leermeester. - Ik waardeer veel in hem, maar lang niet alles. - Neen, ik was niet lang in Oost-Indië. Ik was er een klein jaar, met mijn vader, op Batavia, en een korten tijd te Soekaboemi, (voor mijn herstel, na een zware rhumatische-ziekte.) Ja, mijn vader was degene dien gij bedoelt.Ga naar voetnoot*)
Regina. - Indien ik Uw bedoelingen uit Uw achtereenvolgende briefjes goed heb begrepen, dan wift gij U bepalen tot de opname van het briefje aan mij in dit nommer. Ik heb daarom het andere van U, mij toegezonden, niet geplaatst nog. Mij dunkt dat het inderdaad beter is deze gedachtenwisseling te staken; zij leidt niet tot elkaar overtuigen, maar tot elkaar beleedigen, en pijn doen en onaangenaamheden zeggen. En, is dat overeenkomstig de leer van Hem, Die van beiden het R.K. en het orthodoxe protestantsche geloof het middelpunt is, en door de moderne protestanten wordt geloofd als hun ‘Voorbeeld’ in levenswandel? - Ik vertaalde het in Varia in dit nommer voorkomende stukje uit Simplicissimus, omdat het zoo goed aantoont hoe weinig de Christus uit den Bijbel gemeen heeft met datgene wat alle hedendaagsche ‘kerkgenootschappen’ van Hem hebben gemaakt, - of zij Hem God of mensch noemen doet er niet toe - zij volgen geen van allen Zijn wil, Zijn voorschriften, Zijn bevelen, noch Zijn voorbeeld. Ik wil U eerlijk bekennen, dat ik Uw brief uit Rome niet zou hebben opgenomen, had ik kunnen vermoeden dat Uw kijk op de St. Pieter zulk een ergernis zou hebben gegeven als blijkt het geval te zijn. Ik betreur dat, en ik heb op dien grond - ingevolge het beginsel van mijn redactie - aan alle protesteerenden de vrijheid gegeven U hunne bezwaren te zeggen. Eveneens heb ik, waar ik Uw brief opnam onder het redactie-gedeelte, aan Viola (een hij geen zij) hetzelfde recht gegeven dat ik U toestond zijn kijk op de St. Pieter uit te spreken op de zelfde plaats. Veel van zijn indrukken onderschrijf ik. Daarentegen trof ook mij de onjuistheid van zijn aanval op de Onbevlekte Ontvangenis (zie het stuk ouder de gedachtenwisselingen dien aangaande) als gezocht en onverdiend. Maar zoo gaat het wanneer godsdienst-questies ontaarden in aanvallen over en weer. Ik geloof dat gij, zoowel als Uw bestrijders goed zouden doen de zaak nu verder te laten rusten, tenzij gij over de brochure door Salutant aangehaald (zie onder gedachtenwisselingen dienaangaande) nog iets hebt op te helderen. Daartoe hebt gij als R.K. m.i. het volste recht. Voor Uw vriendelijke woorden lieve Mevrouw, en voor Uw schrijven heel veel dank. - Ik hoop met U dat U uit Amerika ons veel interessante brieven zult zenden, en ook hoop ik dat ik dezen zomer nog van U hoor, vóór Uw vertrek. Houdt mij op de hoogte. B.W. Van de K. - Ik heb uit Nice bericht ontvangen, dat een boekje als gij bedoelde niet bestaat daar. De bewuste correspondent beloofde mij U iets anders (naar Genève) te zullen zenden. Hij zal zich dus met U in correspondentie begeven. Oldambt. - Ik geloof met U dat het beter is Uw lange beschouwing per correspondentie te beantwoorden, niet op te nemen in de Gedachtenwisselingen. - Gij vraagt wat is ‘geloof’? Ik ken geen hetere en meer afdoende definitie dan die van Paulus: Het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der dingen die men niet ziet. Gij zijt zeker niet bijbelsch opgevoed, anders zoudt gij weten, dat bidden door God en door Jezus Christus met nadruk wordt bevolen o.a. Het Onze Vader. Waarom echter moderne protestanten, die onder God verstaan de natuur en het heelal en andere vage voorstellingen, bidden, begrijp ik evenmin als gij. Ik vind dat phrasenmakerij. Alles wat gij schrijft over het noodelooze, verbitterende en hatelijke van twistgeschrijf over godsdienst, geef ik U volkomen toe, daarom beantwoord ik U ook maar kortelijk op al die in den laatsten tijd reeds zoo dikwijls besproken questies. Van processies en den dienst in de R.K. kerk krijgt de een een geheel anderen indruk dan de ander; de een vindt het mooi, indrukwekkend, omgekeerd de ander vreemd en zelfs kinderachtig. Maar mij dunkt dat blijft ten slotte maar een oppervlakkig oordeel, afhangend van ieders temperament. Om te begrijpen moet men de beteekenis van dat alles kennen. Ik geloof niet dat de protestanten van die beteekenis veel afweten over het geheel. Als gij spreekt bij de R.K. van ‘comediespel’, vindt gij dan een dominee in zijn toga, die plechtig zich schraapt vóór hij de lieve broeders en zusters toespreekt, zooveel natuurlijker? - Bij alle vormen van dien aard komt zooveel comedianten-vertoon kijken! Ik heb méér hooren aanvoeren, dat de arme R.K. gemeenteleden veel moeten geven voor hun Kerk, maar ook is het een feit (en een waarover de jaloersche protestanten zich véel ergeren) dat de R.K. Kerk veel beter zorgt voor hare leden en armen, dan de protestanten het doen onder elkaar. Het smalende ‘alle Roomschen helpen elkaar’ zult gij toch zeker ook wel hebben gehoord van protestanten-kant? Gij schrijft: Ik zie in mijn omgeving zoo velen, die geen predikbeurt laten voorbijgaan, tweemaal daags een hoofdstuk uit den bijbel lezen, en in de samenleving onverdragelijk zijn. - Ja, lieve Oldambt, die menschen ken ik ook. Dat zijn diegenen die, als mejuffr: Kuyper wier boek ik onder Varia aanhaal, steeds in den mond hebben: ‘Wij-gereformeerden, wij-calvinisten.’ Ik geloof dat het deze onverdraaglijk-hoogmoedige eigengerechtigen zijn, die het ortho- | |
[pagina 720]
| |
doxe eenvoudige bijbel-geloof hebben gemaakt tot een spotnaam (en met recht) voor de het wezenlijk Christendom niet-begrijpende buitenwereld. Maar zulk kaf onder het koren is overal. Neen, dat ben ik niet met U eens dat een mensch die zijn best doet ‘goed’ te leven daardoor even gelukkig zou zijn als een oprecht overtuigd-geloovige in een eeuwig voortbestaan van hemelschen vrede. Hebt gij U wel eens ingedacht hoe heerlijk dat zeker weten is? Te weten dat alle aardsche leed en droefheid voorbijgaat en wordt veranderd in een eeuwige nimmer gestoorde zaligheid aan de overzijde van het graf! Ik voor mij kan mij geen grooter geluk denken dan dat te weten. En het bestaat: duizenden en duizenden hebben in die overtuiging hun oogen gesloten, en sluiten ze nog dagelijks in die onomstootelijke zekerheid. van opstanding, wederzien, eeuwig leven. Dat is geloof. Alles wat ge over het ‘aannemen’ schrijft is helaas wáár. Ergerlijk is hetgeen in dezen geschiedt. Maar ik herhaal, wat heeft een kerkgenootschap ten slotte gemeen met geloof? Gij noemt als gronden op om zich te laten aannemen: Omdat de vriendin het ook doet, omdat het gek staat niet te zijn aangenomen, etc. Zeker, ik kan U nog vele andere van even ernstigen aard noemen b.v., zooals ik van meer dan een geval weet, omdat men een Joodschen naam heeft, en door zich te laten ‘aannemen’ op zich een stempel drukt van niet-Israeliet te zijn. Ik moet echter met nadruk verklaren, dat de moderne dominees op dit aannemings-punt véél meer laksheid in acht nemen dan de orthodoxe, speciaal de afgescheiden predikanten In den Haag weet ik een dezer afgescheidenen, die een jong meisje, dochter van een zeer invloedrijk en zeer voornaam man, weigerde tot de aanneming toe te laten wegens haar gebrek aan ernst. Hoe het bij de R.K. is weet ik niet, maar eerlijkheidshalve wil ik dit niet verzwijgen. Ik herhaal, om niet al te veel in herhalingen te vervallen was ik wat kort hier en daar; echter wil ik steeds gaarne altijd alles wat gij schrijft beantwoorden, zooveel en lang als gij maar wilt. Maria II. - Ik ben recht blij dat de Lelie U zoo dikwijls stemt tot nadenken, of iets geeft dat U interesseert. Dat is ook juist wat ik wil: ‘Opwekken tot denken’. En ‘een goede vriend zijn’ elke week. Ik moest lachen om Uw bekentenis over Uw ongemotiveerde antipathie tegen het R.K. geloof. Zooals gij het beschrijft is, dat wel m.i. zoo recht het hollandsche ‘geuzen’-bloed dat zeker in U nawerkte, door U zoo onberedeneerd zulke leelijke gedachten te laten hebben over een gehéèl kerkgenootschap. Heel veel van Uw gedachten en bezwaren zijn reeds behandeld en uiteengezet door mij en anderen, zoodat ik er niet al te uitvoerig op terug kom. Alleen wil ik U zeggen dat gij - onder verwijzing naar mijn hoofdartikel onlangs over dit zelfde onderwerp - niet moet oordeelen over ‘vormen’ dienst zonder te weten; al die dingen hebben een diepere beteekenis. Een protestant die over die dingen wil oordeelen, moet weten wat ze beteekenen; dat geldt hier zoo goed als voor elke andere ernstige zaak. Gij vraagt hoe het komt, dat de protestanten hier te lande met alle vormen breken, terwijl de protestanten in Duitschland en de Engelsche Kerk zooveel behielden van dien aard. Lieve Maria II, dat komt omdat toen reeds, gelijk steeds waar het godsdienst-questies geldt, het gekibbel in vollen gang was. Omdat Luther het zóó vond, vond Calvijn het zus. Calvijn wou heerschen tot elken prijs. Bij ons heeft Calvijn den meesten aanhang gekregen, in Duitschland Luther. Gij behoeft om dienaangaande ‘Uw oogen uit te kijken’ niet zoover te gaan als Duitschland-zelf. In den Haag kunt gij in de Deutsch-ev: Kirche óók een altaar vinden. En waarom niet? Op het punt van ‘geven’ door arme R. K, heb ik hier boven U reeds beantwoord in de corr: aan Oldambt. Ja, ik kan evengoed begrijpen dat een R.K. man van beschaving gelooft alles wat hij belijdt, als ik dat kan begrijpen van een dito orthodoxen protestant. Want geloof heeft niets te maken met begrijpen-willen. Geloof is aannemen het onbegrijpelijke. En waarom niet? Kunnen de modernen dan soms wèl ‘alles’ verklaren en uitleggen.? Raadsel is en blijft immers alles. Wat gij over het vagevuur schrijft, berust op een dwaling. Zooveel weet ik, die niet-Roomsch ben, in elk geval ervan, dat Uw opvatting geheel foutief is. Maar het is hier onmogelijk U theologische uitleggingen te geven. Lees een R.K. boek daarover, of vraag een R.K. geloovig mensch om uitlegging. Beide heb ik dikwijls, en met groot nut, gedaan. Hetzelfde geldt voor de absolutie. In de deutsch ev: Kirche in den Haag (waar ik ben aangenomen) bestaat bij het Avondmaal òòk absolutie. Wie dat niet begrijpt, noemt het ‘Roomsch.’ Maar het is zeer natuurlijk, en het is bij de Roomschen, meen-ik, evenzoo bedoeld namelijk: Als gij waarachtig Uwe zonden belijdt, dan geef ik (de predikant, de priester,) U in naam van God de verzekering dat Hij Uw zonden U vergeeft. - Ik ben blij dat gij de Roomsche liefdezusters de eer geeft die zij verdienen. Gij vergist u eenigzins, als gij denkt dat droefheid en leed iemand ongeloovig maken. Ik kan dat niet beämen. Gij hebt het van mij gelezene, dat gij U ook maar vaag herinnert, zegt gij, zeker niet juist in Uw geheugen. Zoo als gij het leven wilt beschouwen, in zijn gehéél, in zijn verband met alles van vroeger en van straks, evenzoo leggen de orthodoxe protestanten zich de onverklaarde raadselen òòk terecht. Uw slotsom: Misschien zullen we alles eenmaal weten, dat geloof ik bijna stellig, is nog niet mijn stellig geloof, wel mijn hòòp. Ik weet niet of Willem Maris dat gezegd beeft wat gij aanhaalt, wel weet ik dat ik, indien het waar is, hem ongelijk geef en Uw opvatting deel, dat een leugen nimmer ‘mooi’ kan zijn. Gij moet overigens bedenken dat de artisten, als zij met de ‘kunst’ gaan schermen, gewoonlijk allerlei phrasen om zich heen gooien, waarvan zij mets méénen dikwijls. Zooals gij ziet, heb ik alle lust gehad U te beantwoorden. Ik zou het nog uitvoeriger hebben gedaan indien ik niet bevreesd ware geweest te veel in herhalingen te vervallen voor de overige lezers, omdat het onderwerp zooveel is besproken al. Schrijf maar steeds zooveel gij wilt, en vriendelijk dank voor Uw goede wenschen. L.S. - Deze week gaat er een brief van A.R. naar T. Een geheim voor mij, zegt zij. Ik weet dus niet wat er in staat, maar in elk geval zal zij U wel uitvoerig vertellen hoe wij het maken, enz. Hartelijke groeten. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |
|