er op 't tooneel gebeurde: Crangier ziet uit zijn oogen als een krankzinnige.
De gedachten ontglijden hem. Hij ziet uit zijn oogen als een krankzinnige.
Op eens hoorde ik de stem van den regisseur achter mij - ademloos:
‘Luister - 't is stil geworden in de zaal.’
En op eens hoorde ik de stilte van de zaal, hoorde ook dat Sang op 't tooneel was en sprak, zooals hij spreken moest en dat de zaal stil was - terwijl ik met mijn vlakke hand en uitgespreide vingers over Crangier's rug bleef strijken (nu werd ik mij bewust, dat ik dit reeds lang gedaan had) over zijn ruggegraat. Een duim breed van zijn ruggegraat af.
‘Luister - 't is stil.’
Het was de directeur, die sprak.
‘Ja, ze zijn stil,’ herhaalde de regisseur en vlak bij elkaar staande zagen de twee heeren er uit of hun gelaat het luisteren van het publiek opzoog.
Hannah kwam naar buiten om de kinderen te halen.
‘Nu is 't uw beurt, Crangier,’ zeide de directeur.
‘Ja,’ antwoordde Crangier, terwijl mijn hand haastig over zijn hoofd gleed.
Op 't tooneel bleef men spreken, in de zaal bleef men ingespannen luisteren. Sang ging weg en Hannah kwam terug.
‘Gauw, gauw’, riep ik haar na, terwijl 't applaus weerklonk.
‘Nu, nu.’
Ik had Crangier bij zijn pols gegrepen, zoo vast als men iemand die men wurgen wil bij de keel grijpt.
‘Nu, nu.’
‘Ja, ja,’ antwoordde hij en zijn oogen leefden.
‘Fluister 't me in.’
‘Ja,’ antwoordde ik, terwijl ik hem losliet en hem in 't oor fluisterde: ‘Moeder, moeder,’ wat zijn eerste woorden waren.
‘Dank u, dank u.’
‘Nu.’
‘Storm naar binnen - en let op den drempel.’
Hij was op het tooneel en had zijn ‘Moeder, moeder,’ geroepen.
‘Goed’, antwoordde ik en viel achterover tegen den paal waartegen ik leunde.
‘Het was goed,’ zeiden de directeur en de regisseur beiden tegelijk - de twee machinisten waren plotseling geheel naar voren gekomen, vlak bij de coulissen, zoodat men ze in de zaal moest kunnen zien.
Maar plotseling drong ik me tusschen hen in - naar voren.
‘Hoe, sprak hij - hoe klonk zijn stem?’
‘Hoe klonk 't toch?’
‘Goed - goed - als een grammofoon...’
Allen waren blijven staan, de machinisten ook, allen luisterden.
‘Hoe spreekt Crangier,’ fluisterde de directeur. Toen keerde ik mij om en zeide luid, terwijl ik een gevoel had alsof mijn eigen wervelkolom in mijn nek trilde:
‘Hij spreekt volkomen zooals 't hoort,’ zeide ik.
‘Ja, bijna,’ antwoordde de directeur, die zoo vaal-wit geworden was als een stuk aardewerk.
Ik verroerde mij niet.
‘Ga weg, zoodat hij mij zien kan,’ zeide ik.
Crangier was van het bed van zijn moeder opgestaan.... terwijl een geruisch, of liever iets minder dan een geruisch, meer een geluid alsof men ging verzitten uit de zaal weerklonk.
‘Ga weg,’ herhaalde ik.
Nu had Crangier zich omgekeerd - nu keek hij naar me - naar de plaats waar ik stond - en sprak goed. Maar de oogen, de oogen... die kon ik dus niet in bedwang houden.
En ik zeide tegen me zelf dat ik moest trachten macht over zijn oogen te krijgen.
En terwijl ik mijn geheelen wil en al mijn zenuwkracht in mijn uitgespreide handen legde, strekte ik mijn armen en bewoog mijn handen op en neer, terwijl ik Crangier in het gelaat staarde en ik over mijn geheele lichaam beefde.
De regisseur was niet heengegaan. Hij stond achter me, alsof hij me begluren wilde. En dat wilde hij ook - ik ben overtuigd dat hij en Bratt wisten wat er gebeurde en wat ik met Crangier van plan was.
Op eens zeide de regisseur:
‘U vermoordt dien man. Maar het gaat.’
‘Ik moet - ik moet,’ zeide ik tegen mezelf, met mijn oogen in die van Crangier, die sprak, zooals hij moest terwijl 't weer stil in de zaal geworden was - stil, heel stil - tot 't applaus weerklonk.... Het tooneel was uit en Sang was naar de kerk. De berg moest instorten. De berg was namelijk een kolossale persienne, die tusschen de coulissen met een hevig geweld in elkaar zou vallen. De geheele acte hing van de