volle décors en sierlijk uitgedoschte figuranten; het gezang, dat ten gehoore werd gegeven en ontegenzeggelijk schoon was, kwam van een aantal zangers, op een balcon gezeten, en die volgens mijn gids daartoe worden ingehuurd; het publiek zong niet mêe. In een onderaardsch gewelf van deze kerk werd mij, na betaling van 5 frcs. entrée, een gebalsemd lijk van een heilige in bisschoppelijk gewaad vertoont, in een kist van rotskristal, en bezaaid met juweelen. -
Vertooningen van godsdienstigheid worden streng veroordeeld door Hem, wiens geboden wij voorwenden te willen gehoorzamen, terwijl een ijdel verhaal van woorden als gebed, uitdrukkelijk wordt verboden [opdreunen van de rozenkrans].
Lees de 4 Evangeliën, Regina, ze worden dikwijls verkeerd gelezen, en zie of Uw openbaar en innerlijk leven in overeenstemming is met de daarin voorkomende geboden. Zoo dit niet het geval mocht zijn, ga dan niet voort met Uw comedie spel. Het ware christelijke geloof heeft geen dogma, geen vorm, geen sekte; er komen; in dit geloof geen ‘ismen’ voor, geen onverdraagzaamheid; het laat geen plaats aan discussie. Het ontspruit uit Christus als den Godmensch, en omvat liefde voor God en zijne geheele schepping, zoo uitdrukkelijk gesymboliseerd in de Kruisiging en de Opstanding.
Laat ons thans een blik slaan in de hedendaagsche samenleving, is ons Evangelie daar een van liefde of van haat? Spreken wij liever met lof over onze medemenschen, of liever kwaad? Vindt een kwaad gerucht niet gereedelijker ingang dan een goed? Zien wij niet in dit leven, hoe de menschen het elkaar lastig en onaangenaam maken, zelfs op de meest kleingeestige manier? Gewoonlijk zijn dit de menschen, die zoo geregeld ter kerke gaan. En inderdaad is het toch veel gemakkelijker om lief te hebben, dan te haten.
Christus zei: ‘Hebt elkander lief, zooals ik U heb liefgehad.’
Dit gebod te betrachten, doet ons als 't ware groeien in ons denken en handelen. Haat, afgunst, ontevredenheid daarentegen verstompen den geest en veroorzaken zelfs lichamelijke ongemakken. Zeker, zulk een liefdegebod is niet geheel door te voeren, daar men dan niet meer zou hooren van rassenhaat en oorlogvoeren, doch als ieder voor zich het zijne daartoe bijdraagt, kan men het toch heel ver brengen. M. Corelli schrijft o.m. over geloofskwestie, dat twist en tweedracht evenver van den goddelijken Meester verwijderd zijn, als een aardsche mesthoop van het middenpunt der zon. De vraag of men al dan niet kaarsen moet plaatsen op het altaar, of er wierook moet gebrand worden of niet, kan geacht worden te behooren tot die van de uit wendige reiniging van het vaatwerk, en maakt geen levend deel uit van zijne bedoeling, want alle ‘vormen’ en ‘plechtigheden’ worden door Hem veroordeeld.
Door toepassing van het liefdegebod zou men alzoo komen tot een Algemeene Kerk, waar alle gezindten vereenigd zouden worden tot één groot liefhebbend gezin in den naam van Christus, waar in eenvoudige ‘Liefde’ en ‘Dankbaarheid’ getracht zou worden de geboden van Christus na te komen.
Indien in Spanje liefde en verdraagzaamheid hadden voorgezeten bij het huwelijk van den jongen koning met eene protestantsche prinses, dan was het ook niet noodig geweest, dat de aanstaande koningin overging tot het roomsche geloof. Maar het was de huwelijksvoorwaarde. Het was van het standpunt der geestelijkheid zeer juist gezien, om haren invloed ook over het te verwachten nageslacht te behouden. Ieder vrijdenkend mensch zal wel medelijdend 't hoofd geschud hebben.
De onschuldige Dreijfus zou niet zijn veroordeeld en met zijn geheele gezin zijn gemarteld, indien de katholieke geestelijkheid niet zulk een haat tegen Joden had gekoesterd. [‘Vérité’ van E. Zola].
Hetzelfde vindt men bij de grieksch-katholieken in Rusland, waar joden op eene onmenschelijke manier worden vervolgd; waar in de kerken milliarden worden opgestapeld, terwijl het onderdrukte volk gebukt gaat onder slavernij en armoede. In den oorlog tegen Japan, ging de vroomheid zoo ver, dat men dacht de veldslagen wel te zullen winnen door aan de vertrekkende troepen heiligenbeeldjes uit te reiken.
Liefde tot God en liefde tot de menschen is wel het voornaamste gebod van den grondlegger van het christelijk geloof, waaruit dus volgt, dat zoo wij iemand haten of belasteren, wij geen goede christenen zijn, evenmin indien wij de uiterlijke vorm van den godsdienst verkiezen boven een leven, waarin wij dagelijks zoo nauwgezet mogelijk trachten de geboden na te komen, in het Evangelie voorgeschreven, en evenmin als wij onszelven meer liefhebben dan onze naasten, en evenmin indien wij meer waarde hechten aan geld en al het vertoon, dat daaraan verbonden is, dan aan waarheid, eenvoud en eerlijken wandel.
Dit is alzoo de maatstaf, Regina, of men al dan niet tot het geloof behoort. Zoo niet, laat men dan zich zelven niet langer wijsmaken, dat wèl te doen. -
Priesters der Jezuïeten, die rondgaan om gelden in te zamelen voor het bouwen van meer roomsche kerken dan noodig of gewenscht is, zouden beter werk tot stand brengen, indien zij wat van dat overvloedige geld gebruiken tot redding van die ellendige en ten gronde gerichte levens in de uithoeken van de groote steden, waar Christus voorzeker het allereerst zou gaan, indien Hij ooit weer terugkwam met de Boodschap van Menschen-liefde.
Ware christenen, zegt M. Corelli in haar zéér aanbevelend werk ‘de Ware Christen’, herkent men aan hunne vruchten, zullen overal goed doen zonder vertoon, verlorenen redden, armen bijstaan, zieken vertroosten en de wereld helpen gelukkiger en beter maken. Het kunnen evengoed Boeddhisten, Mohamedanen, Joden zijn, als Protestanten of Katholieken; men kan ze allen als christenen beschouwen, indien zij het leven leiden, door Christus geboden. Zoovele ter kerk gaande huichelaars, die christenen heeten, en wier maatschappelijk leven een schande is voor de menschheid, beschouwen wij liever