Geen licht, geen leven; geen bloem, geen blad! Nevelen, dicht en grauw, hingen neer als lijkwaden over beemd en gaarde!
Maar daar kwam verandering. De levenwekkende adem Gods streek over de velden. En daar kwam aanzweven als een wèldoende fee de liefelijke lente, brengend nieuw, heerlijk leven.
En daar botten ze uit de boomen en dan rijzen omhoog de lachende bloemkens!
En wacht maar, wacht maar, straks is de aarde weer herschapen in schoonen lustwarand, waarin te toeven het hart verheft!
Dood en begraven scheen voor negentien eeuwen in Israel de ware godsdienst des harten, verborgen als hij was onder een doodskleed van vormen- en letterdienst.
Maar toch, hij staat weer op.
Daar treedt uit het vergeten Nazereth een Man te voorschijn, die het land doorgaat, predikende en goeddoende. En men komt toestroomen bij groote scharen van Galilea en Dekapolis, van Jeruzalem en de overzijde van den Jordaan, om te luisteren naar zijn liefdewoord.
En door hem bereikte de godsdienst een luister, als nooit te voren gekend. Een nieuw frisch godsdienstig leven ontspringt aan zijn binnenste, dat in ruimer kring zich meedeelt aan anderen.
Helaas, het profetendoodend Jeruzalem kan niet verdragen dat reine Christuslicht. In woede ontstoken slaat men den Zoon des Menschen aan het schandhout.
Maar hoort! daar ruischt na korten tijd die Christusstem opnieuw, eerst zacht nog en nauwelijks hoorbaar, maar straks luider en luider, niet alleen in Galilea en Judea, maar tot ver in de landen der heidenen.
Zie daar staat de menschenzoon midden in het gewoel van onzen tijd, tot heil roepende de gehaaste kinderen onzer dagen.
Hier wordt zijn liefdewoord overstemd door het geratel en gewiel van stoom en electriciteit, dáár overschreeuwd door het geschetter van politiek gedoe, ginds luide gehoond en bespot. Groote scharen gaan in rusteloos gejaag den Christus voorbij, voor niets minder tijd hebbende dan voor 't luisteren naar zijn prediking, naar alles strevende, behalve naar betrachting zijner geboden.
Dat stemt tot weemoed en doet denken, dat Christus straks alleen zal staan en verlaten...!
Maar... als de Paaschzon rijst, wordt het oog verhelderd en we zien aanstaande de dagen van nieuw, opgewekt godsdienstig leven, rustende op gansch andere grondslagen dan weleer, zich uitende in geheel andere vormen dan voorheen, maar ook: inniger en geestelijker dan ooit tevoren, een weer-heenstroomen naar den Heiland der wereld om troost, om sterkte, om blijheid te vinden in zijn beginselen.
Want we doorzien alsnu de teekenen der tijden; zij wijzen met niet te ontkennen gewisheid op een kentering der ideeën, een overslaan der weegschaal naar de zijde der geestelijke dingen. Daar is een uitzien naar allen kant, een oververzadiging van het platte en alledaagsche, een honger en dorst naar iets hoogers en beters.
We letten op den toestand onzer maatschappij en zien zeer donkere plekken, die onze samenleving ontsieren: de werkeloosheid, de daarmee gepaard gaande ellende, de wrevel, de morrende ontevredenheid ter eener, de hooghartige bejegening ter andere zijde. En waarlijk, we meenen ons niet aan overdrijving schuldig te maken, als we beweren, dat het hart wel van steen moet zijn, wanneer men zich niet smartelijk voelt aangedaan bij het aanschouwen van zooveel ellende!
Maar als Paschen aanbreekt, trekken op de nevelen onzer moedeloosheid. We zien alles helderder in. We aanschouwen blijde voorteekenen eener betere toekomst. We vragen: is het dan niet waar, dat er in onze dagen veel, zeer veel wordt gedaan om het maatschappelijk lijden te verminderen? Is men niet allerwege in de weer om de armoede niet alleen te lenigen maar wat beter is te voorkomen. Worden er niet talrijke pogingen aangewend om de billijke eischen van den minderen man in te willigen? Verrijzen daar niet hier en daar en overal volkshuizen etc. om den werkman in de gelegenheid te stellen zijn vrijen tijd tot eigen ontwikkeling te besteden?
Ja, hoe schoon wordt Gods wereld in het licht van Paschen bezien! Hoe verward en onsamenhangend een geheel lijkt het ons toe, als we over haar vluchtig de blik laten gaan! Doch als de Paaschzon ons oog verheldert, zien we harmonie in dien chaos. We merken op een langzamen maar zekeren gang naar een hooger doel. En we gevoelen