gen! Neen, dat kunnen we niet meer! Graden halen, doceeren, pleiten - dàt is wat anders!’
Helaas, men vindt ook weinig goede huisvrouwen en moeders meer.
Een huishouden bestieren, is daar niets aan? Ik praat niet van een gezin, dat 't breed heeft, maar als men moet rondkomen van een klein tractement, behoort daar dan geen beleid en tact toe, om er te komen en geen schulden te maken? Hoe dikwijls moet er evenwicht gemaakt worden in de beurs, door het op dit of dàt uit te zuinigen? En als er ziekte tusschen beide komt, wat kost 't dan geen hoofdbrekens om toe te komen met onvervuld zien van je liefste wenschen?
Kopjes wasschen, kamers doen, daar bestaat 't geheele huishouden niet uit, maar om je huis er altijd frisch en prettig uit te laten zien, om je man een gezellig intérieur aan te bieden, waar hij 's avonds rustig zit, kijk, dat stemt aangenaam. Er komt zooveel kijken en werkelijk de taak van een goede huisvrouw gelijkt op een ondankbare rol van een tooneelspeler. Het behoort nu eenmaal zoo, dat alles goed marcheert, het is iets als-van-zelf-sprekends, het wordt niet altijd gewaardeerd.
En dan de huismoeder!
Zeg, gij manvrouwen van tegenwoordig, gij gehuwde en tòch werkende vrouwen (dank zij het besluit van minister Veegens), gij vrouwen, die laag neêrziet op de huishoud-vrouwen, weet gij wel, dat de moeder de opvoedster van haar kinderen het moeilijkste en hoogste werk doet, waar u aller arbeid, uw graden, uw studie in haar schaduw staat?
Weet gij, dat al uw actes, uwe studie in filosofie, in natuur-en wiskunde, in de rechten niets zijn, in vergelijking van het werk van de goede moeder, die haar kinderen opvoedt, tot goede leden van de maatschappij?
Een kind voorzichtig te leiden, de hersenvezeltjes te ontspinnen, met zachtheid aan den wil der ouders te doen gehoorzamen, zijn karakter te vormen en zoo steeds zijn vertrouwen te bezitten, dat het de moeder meer als vriendin dan als boven-je-staand, beschouwt, dat alles en nog veel meer, vereischt paedagogische kennis, geduld en - liefde. Dan komt er nog bij dat elk kind anders geleid moet worden, wat men bij het eene met zachtheid verkrijgt, moet bij het andere met strengheid gebeuren. Hierover zou men boekdeelen kunnen vullen, maar werkelijk, indien gij, manvrouwen, de taak van de huisvrouw en moeder beseftet, gij zoudt niet van onbeduidend spreken.
‘Hoe is 't moglijk’, wordt er dikwijls gezegd, ‘dat zulk een ontwikkelde man, zoo'n onbeduidende vrouw neemt!’
En tòch, het is natuurlijk en van zelfsprekend. De zóó ontwikkelde man heeft met zijn scherpen blik direct ontwaard, dat de ‘onbeduidendheid’ van die vrouw, zóó beduidend is, dat hij tegen haar opziet en zijn toekomstig nageslacht gaarne aan haar zorgen overlaat. Zulk een vrouw is tegenwoordig met een lantaarntje te zoeken, een vrouw die in haar huis aan den wand dit motto heeft hangen: ‘Zooals het klokje thuis tikt, zoo tikt het nergens.’ -
Gij derdegeslacht-producten, gij verkracht uwe roeping als vrouw, gij loopt uwe bestemming mis!
Kijkt niet met minachting op huisvrouw en moeder, die steeds slooft voor hare kinderen, zij staat oneindig veel hooger dan gij en haar werk is zwaarder dan dat van u allen.
En meent ge soms, dat het de voorkeur verdient, dat ge staat, midden in het leven en alles meêmaakt door zelf te werken en te strijden, ten einde de maatschappij te vervormen, me dunkt, het is toch de allereerste vereischte, om te zorgen, voor degelijke menschen van die maatschappij. Hulde aan goede huisvrouwen en huismoeders! Zij brengen rust, vrede en harmonie!
Amsterdam 22 Februari 1908.