De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
M. von F. te Arnhem. - De post bracht mij een allerliefste honden-photo, waarop Uw naam staat als afzender. Hartelijk dank. Ik weet mij zeer goed uit onze correspondenties alles van U te herinneren, ofschoon er dezen keer geen brief van U bijgaat. Kan die zijn weggeraakt? - Wat zit het kleine hondje snoezig tegen den grooteren aan; precies op diezelfde manier kan onze Benjamin, ofschoon de grootste van de twee, zich aanleunen tegen Frits, dien hij heelemaal behandelt als oudste broer, vooral als hij verdriet heeft, b.v. wanneer hij ziet dat wij zonder hen uitgaan of iets van dien aard. - De photo is bijzonder aardig van uitvoering ook. Vriendelijk dank voor Uw welkom geschenk.
Regina. - Uw antwoord aan mevrouw A.C.F. - G. kwam juist één post te laat aan; anders had het nog meegekund in de inmiddels verschenen Lelie. Voor Uw be- | |
[pagina 622]
| |
geleidend briefje veel dank; ik verwijs U bij wijze van antwoord naar het hoofdartikel in het eerstvolgend nommer, van mijn hand. -
Thymian. - Mij verheugende in een bijzonder goed herinneringsvermogen, weet ik niet alleen nog heel goed alles af van U door Uw inderdaad langgestaakte vroegere correspondentie, maar verwonderde mij zelfs juist eenigen tijd geleden waarom ik eigenlijk nooit meer van U hoorde, toen kort daarna Uw brief kwam. Dat is iets wat ik heel dikwijls ondervind, dat ik aan iemand denk, en dan kort daarna, zonder eenige aanleiding of reden, van hem iets hoor of hem ontmoet. Verklaren kan men zulke dingen niet, maar zij komen voor niet alleen met mij, maar met anderen ook; het heeft een flauwe verwantschap misschien met ‘het tweede gezicht’ waarvan gij natuurlijk wel hebt gehoord, dat vooral in Schotland zóó veelvuldig voorkomt, dat zelfs de grootste vijanden van al wat bovenzinnelijk is het bestaan ervan niet durven loochenen. Lieve mevrouw, ik heb Uw brief met aandacht en belangstelling gelezen, en het geval dat U meedeelt illustreert zoo precies mijn gevoel in dezen, dat ik het 't liefst hier in Uw eigen woorden had weergegeven ter overdenking aan de overige lezers; ik durf dit echter niet doen omdat het te persoonlijk is, en dus zoowel U als de betrokkene zou verraden. Mijn antwoord kan dus alleen hier plaats vinden, en dat is onvoorwaardelijk in dit geval: U hadt m.i. niet anders mogen handelen dan U deedt, toen U die bewuste lofspraak gaf zonder het te méénen. Stel U voor de teleurstelling, de bedorven pret indien U Uw eerlijke meening hadt gezegd. En waartoe die zeggen? Gold het een ernstige, een ingrijpende zaak, dan is het iets anders. Maar in dit geval kwam het er niets op aan voor later. Wat U leelijk vindt kan een ander mooi vinden misschien. Smaak is toch iets persoonlijks. En zoovele horreurs blijven mode en worden gedragen door mode-dames, dat de questie van mooi of leelijk altijd individueel blijft. Dientengevolge bestaat de kans dat de persoon wezenlijk bewonderd is door sommige menschen; maar in elk geval is zij gegaan in de overtuiging, dat zij ‘mooi’ was aangekleed omdat zij hechtte aan Uw smaak. Die overtuiging gaf haar een groote vóórpret en daarenboven een gevoel van zekerheid. Die laatste hadt U haar ontnomen door Uw meening eerlijk te zeggen, terwijl het toch reeds te laat was zich anders te kleeden. Men moge zichzelve nog zoo vaak zeggen: Wat kan het mij schelen dat ze het leelijk vindt, ik vind het mooi. Als men eenmaal zóó onomwonden wéét de zelve-gevraagde opinie van iemand aan wier meening men dus hecht, dan kan men die opinie toch niet meer vergeten of wegredeneeren, en zij bederft alle verdere genoegen aan het eerst zoo hooggeschatte artikel. Nu zeg ik U van woord tot woord na wat mijn eigen karakter aangaat, dat ik-ook evenals gij: ‘'t niet prettig zou vinden, wanneer men mij op dergelijke manier spaarde.’ Maar vindt U niet, lieve mevrouw, dat wij in dezen geen algemeene regels kunnen stellen, omdat alles afhangt van het karakter, de persoonlijkheid, waarmede wij te doen hebben, in elk geval afzonderlijk? De overgroote meerderheid van het menschdom, daarvan ben ik overtuigd, wil wèl ‘gespaard’ worden, in elk opzicht, waar het ernstige ziekte geldt, waarschijnlijk sterven moeten (niet alleen van eigen-ik maar ook van geliefde familie-leden) evenzeer als in kleinigheden van toilet, meubels, kinder-uiterlijk, wat ook. - De waarheid moeten hooren is voor de meeste menschen zoo on-aangenaam, dat zij die kwalijk nemen, zelfs in onschuldige gevallen Daarvan zijn mij voorbeelden t' over bekend. En daarom ben ik overtuigd dat U en ik uitzonderingen zijn wanneer wij prefereeren, dat men ons niet spaart, en dat wij den door U aangehaalden stelregel: ‘Behandel anderen zooals gij zelf zoudt willen behandeld worden’, in dit geval niet mogen of kunnen toepassen zonder grondige kennis van het karakter van dien ander. Uw ondervinding met die vriendin, wier meening U na dat gezegde niet meer zóóveel waard is, omdat gij U niet meer geheel zeker voelt van hare oprechtheid (hoe vergefelijk ook in dezen) voel ik volkomen na. Mijn vriendin en ik weten dat we elkaar in alles de waarheid zeggen, óók al hoort de ander die niet graag, óók in kleinigheden van smaak, figuur, etc. Maar om tot zulk een verhouding te zijn gekomen, behoort m.i. een graad van wederzijdsche innige vertrouwelijkheid, die in het dagelijksche leven niet bestaat tusschen zoogenaamde goede-kennissen, familie-leden, zusters, etc. Misschien zelfs maar heel zelden tusschen man en vrouw en nog zeldzamer tusschen moeder en dochters. Ik herhaal dus, naar mijne meening moet men in elk geval afzonderlijk te rade gaan met den persoon met wien men te doen heeft, diens karakter, de omstandigheden, de meerdere of mindere belangrijkheid der questie waarover 't oordeel gewenscht wordt, etc. En, twijfelt men, dan is een leugen om bestwil, in zulke toilet-vragen althans, of waar het ouders geldt die op hunne kinderen trotsch zijn, nog beter dan een noodeloos kwetsen en grieven door een teleurstellend antwoord. - Ik zelve heb iemand van nabij gekend, die zeer zeker smaak had zich te kleeden, en die daarvan ook zéér was overtuigd. Verschilde ik met haar van meening over haar toilet, dan nam zij dat zichtbaar kwalijk, niettegenstaande zij, geloof ik, haar eigen smaak veel hooger stelde dan den mijnen. Zij kon het diens-ondanks toch niet velen de waarheid mijner opinie te hooren, al zag zij inwendig uit de hoogte neer op mij, en toen ik eenmaal bemerkte dat dit het geval was, beáámde ik voortaan goedwillig haar inzichten, omdat ik ‘de sop de kool niet waard vond’. Liever een onschuldig leugentje dan een eerlijke meening, die een vinnig de lippen samenbijten, een pruilend stilzwijgen tengevolge had, waarvan de overige omgeving mede de gevolgen moest dragen. Dit vrouwen-karakter is m.i. dat der meerderheid van 't menschdom; wèl vragen, maar boos zijn als het antwoord niet uitvalt naar den eigen zin. 't Komt er dus maar op aan: Van welke belangrijkheid is de vraag en welke gevolgen heeft een leugen om bestwil? Daarvoor zijn geen algemeene regels te stellen. Lieve mevrouw, ik was zeer aangenaam verrast uit Uw brief te lezen, dat ik U in de Lelie wel eens wat goeds heb kunnen doen, want ik wil niet ontkennen dat ik dit, na Uw lang stilzwijgen, niet had durven verwachten, op zoo hartelijke wijze te zullen hooren. Zeker, schrijft U mij alles wat U op het hart hebt, alle vragen, gedachten, wat ook. Maar, als U nu niet dadelijk tijd of lust hebt daartoe, laat U de gedachte dien brief reeds te hebben aangekondigd dan niet drukken. Ik weet nu, dat het geen gebrek is aan belangstelling, en men moet voor zoo iets stemming en tijd hebben. Ja, Menton is ook-voor-mij het liefelijkste plaatsje aan de Riviera; eigenlijk Cap-Martin, maar dit is zoo saamgegroeid met Menton dat beide een zijn. En wij treffen zulk een gezegend mooi seizoen, dat wij niet dankbaar genoeg kunnen zijn. Dank ten slotte voor Uw vriendelijke gelukwenschen bij mijn herstel. Ja inderdaad, zooveel liefde als ik heb thuis, van mijn vriendin en onze Marie, vergoedden alle onaangenaamheid van zoo'n ziekte-toestand. Bij zulke gelegenheden denk ik altijd aan het rijmelversje van Beets, waarvan ik, tusschen haakjes gezegd, niet begrijp hoe hij het heeft willen laten drukken: Op 't ziekbed looft U Heer mijn lied
Wijl het een bed mag zijn,
Zoovele kranken hebben 't niet, en warm en zacht is 't mijn. -
De rijmelarij daargelaten, is de inhoud behartenswaardig, en zeker heb ik het in dat opzicht al zeldzaam goed. -
B.W. van de K. - Ik betreur het dat ik door plaatsen tijdgebrek Uw brief, intusschen door een tweeden gevolgd, niet eerder kon beantwoorden; indien ik beiden reeds nu een beurt geef vóór ouderen van datum is dat, omdat ik begrijp, dat er bij de behandeling van sommige punten haast is, met het oog op Uw a.s. vertrek. Ik neem die punten dus een voor een door: Ik geloof dat ik U niet behoef te zeggen, daar gij mij blijkbaar kent dóór mijn werk, hoeveel ik voel voor menschen die blij zijn met hun kinderen, en evenzeer hoe sympathiek het mij aandoet, indien zij | |
[pagina 623]
| |
hun kinderen opvoeden met een huisdier, hond of kat, als speelgenoot. Ik ben overtuigd dat dit een uitstekend opvoedingsmiddel is om in een zoo klein kinderzieltje allerlei deugden aan te kweeken van vriendschap, zorg, mededeelzaamheid, medelijden met den zwakkere en afhankelijke. Ik ben dan ook heelemaal op de hand van Uw kind, dat een nieuw poesje geen vergoeding is voor een ouden vriend als de tegenwoordige en... ik ben overtuigd dat gij de poes zeer goed kunt meenemen naar Genève. Laat mij U nu vooraf inlichten dat Uw vrouw gedeeltelijk gelijk heeft; inderdaad reizen wij met vier honden, maar twee daarvan gaan in den coupé mede, en twee per bagagewagen in een, mandje; (daar zij tweelingen zijn, en niet buiten elkaar kunnen, reizen zij in één mandje te samen). Dit vervoermiddel is m.i. alleen aan te raden als het niet anders kan, zooals in onze omstandigheden, omdat wij onmogelijk met vier honden tegelijk in den coupé kunnen reizen. Wij hebben in het buitenland - Italie - Frankrijk -Zwitserland, - Noorden Zuid-Duitschland, - Oostenrijk, steeds gereisd met de honden in den coupé, omdat dit (tegen betaling per hond van een derde van den passagier-prijs der klasse waarmede men reist) is geoorloofd, ook zonder toestemming der medepassagiers. (Zoo heb ik o.a. eens gereisd tusschen Verona en Milaan - gij kent Italië en weet hoe overvuld de treinen zijn en hoe slecht de directie is - met een dronken meneer en een demi-mondaine, 1ste klasse, die den geheelen weg over vloekten over de aanwezigheid van ons heel rustig en zoet Benjaminnetje - blijkbaar omdat zij dronken waren en dus ruzie wilden zoeken. De conducteur stelde hen echter onmiddelijk in het ongelijk, nadat ik mijn honden-kaartje aan hem had vertoond, en het vloeken verder liet mij nog al koud). In ons land daarentegen is het reizen met een hond in den coupé niet geoorloofd, ook niet tegen betaling, tenzij men, van het hoofd der Staats-spoorwegen te Utrecht, een extrapermissie daartoe krijgt. Wij hebben die gekregen, en ik ben er mijn gansche leven dankbaar voor aan deze directie. - ‘Men’ heeft mij gezegd dat een poes echter in elk geval, ook in ons land, mag reizen in den coupé, mits in een mandje (evenals dit het geval is met een papegaai in een daartoe voorgeschreven grootte van kooi; wij reizen op die wijze steeds met den onzen). Het is echter, ook dat weet ik uit ondervinding, niet raadzaam in te gaan op ‘men’ in dezen, want, vóór ik zelf in het buitenland ben gaan reizen met honden, heelt elke chef en elke conducteur mij wat anders verteld, omtrent het al- of niet-geoorloofde van met hen reizen op deze of die lijn; en dat men eenvoudig honden-kaartjes voor hen neemt evenals voor zich zelf, dat weet géén hunner ten onzent. Ik zou U dus raden U te vervoegen, zoo mogelijk mondeling, bij de hoofd-directiezelf te Utrecht, en bij den heer hoofd-inspecteur (niet den station-chef, maar den hoofd- of den adjunct-hoofdinspecteur) te informeeren of het wáár is, dat gij de poes op de bovenbeschreven wijze moogt meenemen. Is dat niet hot geval, dan zou ik het er op wagen per bagage-wagen (passagiersgoed) evenals wij dat doen met de twee andere honden. Voor een poes is het verblijf in zulk een klein donker hokje, waarin haar mand staat, veel minder erg dan voor verwende teere hondjes. Eten en drinken moet gij haar natuurlijk in de mand erbij geven. De onze gebruiken echter niets onderweg. Op de stations, wanneer zij worden overgebracht naar een anderen trein, zoeken wij hen op, en eerst als zij ons zien, eten zij gauw wat. Het is vooral in Frankrijk en Italië gewenscht zelf mede toe te zien dat zij meekomen, want, evenals de overige bagage dikwijls achterblijft, laten de beambten ook zulke manden met honden enz. dikwijls staan, gemakshalve, wegens de overvulde bagagewagens, tot een volgenden trein, en voor zoo'n arm dier is elk uur verlenging van opsluiting toch een noodelooze kwelling. Mij dunkt het is zeker dat gij in elk hôtel met een poes terecht kunt. Ik heb met onze honden ook nimmer moeite, maar in de meeste hôtels rekenen zij per hond extra 1 à 2 francs per dag met inbegrip van wat eten. Echter geloof ik niet dat men U voor een poes iets zal rekenen. Daarentegen zult gij-zelf moeten oppassen dat zij niet wegraakt of wordt gestolen, b.v. terwijl gij aan tafel zijt; het beste is in zoo'n geval het dier in zijn mand op te sluiten en het kamermeisje gunstig te stemmen door een fooitje. Wij volgen die methode steeds, en steeds met goed gevolg; als gij nu bedenkt dat een hond veel meer drukte geeft dan een poes, dan staat het bij mij vast dat de laatste zeker geen onvriendelijk gezicht zal ontmoeten zijdens de hotel-bediening. Hetzelfde geldt voor een langdurig verblijf in een pension. Als gij vooraf accordeert betreffende het meebrengen van de poes, zal niemand U om die reden weigeren. Met een, zelfs twee honden, wordt men ook wel opgenomen, ook voor langeren tijd, en deze brengen nog bezwaren mee van blaffen etc. voor de overige huisgenooten, waarvan bij een poes geen sprake is, Ik heb dan ook nog nimmer gehoord van gasten, die tegen de aanwezigheid van een poes protesteerden, altijd natuurlijk als zij bij U op de kamer blijft, en niet overal rondwandelt; dit hangt veel af van de gezindheid van pension-eigenaars en aanwezige gasten. Ik zou echter in geen geval het dier veel vrijheid laten van dien aard, met het oog op wegraken, stelen, en, last not least - vergif. Van die boosaardigheid hoort men helaas zoo veel. Ten slotte beveel ik U nogmaals aan in Utrecht-zelf, bij de Hoofd-directie, te informeeren, omdat ik van de bereidwilligheid en vriendelijke ontvangst dezer heeren een dankbare herinnering heb behouden, na al de tegen elkaar indruischende mededeelingen van verschillende chefs en onder-chefs op verschillende bureaux en stations. Ik zou het zóó heerlijk vinden indien Uw dochtertje, mij zoo sympathiek door haar liefde tot de poes, het diertje kon meenemen, dat ik hoop te zijner tijd van U den goeden afloop van een en ander te zullen vernemen. - Ik ga nu over tot het tweede gedeelte van Uw brief. Uw ondervinding betreffende het finantieele gedeelte van het leven in Zwitserland doelen wij (mijn vriendin behandelt dat terrein speciaal bij ons) over het algemeen geheel en al. Levensmiddelen zijn somtijds veel duurder dan bij ons; kleederen vinden wij goedkooper, zoowel in het aanschaffen als wat het vervaardigen betreft, en dan meer up to date ook nog. Dit laatste geldt speciaal voor snufjes, kleinigheden, die vooral ook bij een klein meisje als het Uwe zoo dikwijls voorkomen In Holland kan men duizenden dingen van dien aard niet, of heel duur, in een enkelen winkel en dan alléén in den Haag hoogstens, krijgen wanneer zij in het buitenland reeds overal te koop geboden worden in alle qualiteiten en prijzen! - Ik ben in Nice niet zóó goed bekend als hier in Menton, maar ik geloof dat gij er niet duurder zoudt leven dan in Genève, want onze ondervinding is, alles saamgenomen, dat het leven aan de Riviera vooral niet duurder is dan dat in Fransch-Zwitserland. Integendeel. Wel te verstaan indien men er, gelijk gij en wij, leeft en woont voor langeren tijd. Ik spreek natuurlijk niet van het luxe-hôtel-leven, ofschoon de prijzen in de luxe-hòtels van Lausanne, Montreux en Territet ook niet gering zijn, zoomin als die hier, en ik in Genève in een first-rate hòtel meer heb moeten betalen, dan hetgeen ik er voor kreeg in de verste verte waard was, want de first-rate hôtels in Genève vind ik heel middelmatig, en de prijzen zijn dat niet. - Daarbij komt nog dat de kleeding hier zeker minder kost dan in Genève, omdat men hier geen strenge koude heeft, hoogstens in December en Januari een weinig. Dientengevolge is ook de uitgave voor brandstoffen aanmerkelijk minder dan in Zwitserland (Genève). Levensmiddelen, brood, melk, boter, vleesch zijn niet duurder dan daar, en de keuze is veel grooter. Ook kan U heel goed zomers hier blijven wonen. Ik weet hier onder anderen een landgenoot van ons - zeer welgesteld - die dat óók doet met heel zijn familie. De rijke Mentonnais blijven zomers allen hier in de buurt op villa's. Zelfs echter, indien U absoluut weg wilt, dan zijn er toch nog genoeg koeler gelegen plaatsjes wat noordelijker te vinden, waarheen de reis maar weinig kost, en waar het verblijf amusant is, - ik bedoel fransche bad- en zeeplaatsjes, - terwijl Genève midden in den zomer ook niet extra-veel-aantrekkelijks behoudt. Wat zegt U dat wáár van ons land: ‘Hier is geen licht; hier is alles maanden lang het beeld van den dood’. - Zoo ook voel ik het, en ik schrijf daaraan toe de sombere, gedrukte, zwaarnemende atmospheer die op je neervalt, drukkend als lood, in zoovele hollandsche kringen en con- | |
[pagina 624]
| |
versaties! Stemming en klimaat en karakters hangen zoo nauw samen! Ja, dat slot van Uw brief.! Het is mij zoo uit het hart geschreven, zoo van woord tot woord wáár alles wat U zegt. Ik voel het net zoo als U. En daarom begroet ik in U zulk een geestverwant. Misschien komt het omdat ik, zooals mijn naam reeds verraadt, niet vrij ben van ‘vreemde smetten’ door mijn hollandsch bloed heen; - de de Savornins komen uit Frankrijk door de Hugenoten-vervolgingen en de Lohmans behooren in Noord-Duitschland thuis oorspronkelijk; misschien ook dank ik het aan mijn zoo jong nog door de wereld zijn heen en weer geschud in allerlei landen en levenskringen; - hoe dat zij - al datgene wat gij zoo amusant in Uw brief zegt, is woord voor woord mijn ervaring. Dat Uw ‘geschrijf mij dus niet verveelt’, behoeft verder geen betoog. Daarvoor is het mij te zielsverwant in dezen. Wat Uw tweeden brief aangaat, het briefje aan mij persoonlijk gericht van mevrouw Josephine van Meurs-Giese, dat ik opnam in het vorige Lelie-nommer, omdat ik het er zoo mee eens ben, zal U reeds gedeeltelijk het bewijs hebben geleverd hoe ik - met haar - het toejuich indien tegenovergestelde meeningen worden uitgesproken in de Lelie over dergelijke onderwerpen. Eenzijdig alleen de eigen richting of partij aan het woord laten is een kenmerk van onze hollandsche bladen en blaadjes, en eene waarvan ik altijd heb gegruwd. Dat U verbaasd was over de groote verandering van de Lelie, nadat ik de redactie had overgenomen, en dat U daarover zoo waardeerend schrijft, doet mij veel genoegen. Laat mij hier vóór alles mijn hulde en dank uitspreken aan den uitgever, den heer Veen, voor zijn onafhankelijk standpunt in dezen. Toen hij mij de redactie aanbood, van dit blad, na die vorige redactrice was ik verbaasd, en vroeg hem of hij zich rekenschap had gegeven, ten eerste van de richting die ik vertegenwoordig onder de schrijvende vrouwen, zoo anders dan die mijner collega-schrijfsters, ten tweede van de absolute onafhankelijkheid van eigen meening, die ik als eisch stelde. De heer Veen antwoordde mij, dat hij mij volkomen vrij zou laten in elk opzicht, en ik kan niet anders dan getuigen, dat hij meteen niet genoeg te roemen eerlijkheid en bereidwilligheid zich aan die afspraak heeft gehouden. In artikelen, boekbesprekingen, correspondenties, in wijzigingen die ik aanbracht, bij het weigeren of aannemen van bijdragen door abonnés en nietabonnés, zelfs waar het de voor een uitgever zoo voordeelige advertentie-questie geldt, nooit of te nimmer legde mij de heer Veen ook maar één stroobreed in den weg, steeds heeft hij mij als redactrice mijn gang laten gaan naar mijn eigen opvattingen, en ik erken volmondig dat ik in dat opzicht zeer andere ondervindingen heb opgedaan wel eens, zoowel persoonlijk als door wat ik zag achter de schermen in onze journalisten-wereld, zoodat ik om die reden den heer Veen beschouw als een zeer te waardeeren steun op wien Uw compliment over het ‘absoluut onafhankelijke van mijn standpunt’, in verband met Uw geringschatting van de vroegere Lelie, dus zeer zeker voor een deel terugvalt. - Ik geloof dat U mijn persoonlijk standpunt zeer juist beoordeelt waar U schrijft: Wij voelden, dat dit standpunt (absolute onafhankelijkheid) voor Uwen geest slechts bereikbaar was geweest, door het afleggen van een langen weg van strijd en lijden; U hadt dat hoogtepunt door denken en levenservaring bereikt, dàt was duidelijk. Maar dáárom ook, kunt U staan, bóven alle partij-gedoe op religieus gebied. Van af het hooge standpunt, waarop U staat, móét U daar wel op neerzien; microscopisch klein moet het U voorkomen, nietwaar? En van daar dan ook dat ik altijd glimlachen moet, wanneer de menschen mijn opkomen tegen het veroordeelen van de Roomsch-Katholieke Kerk en haar leer zonder die te kennen, alleen uit eenzijdig bekrompen bang zijn voor haar invloed, toeschrijven aan allerlei geheime Roomsche ‘invloeden’, inplaats van aan mijn volkomen onpartijdige behoefte aan rechtvaardigheid in dezenGa naar voetnoot*) Nu is het een feit dat een niet-Roomsch blad per-se geen stukken wil opnemen die propaganda zouden kunnen maken voor ‘Rome’ Ik vind dat eenzijdig. Mijn vader placht, toen ik een jong meisje was en mij interesseerde voor, die dingen, mij met gerustheid, de meest-moderne-getinte artikelen van professoren en dominees in handen te geven, niettegenstaande hij-zelf zeer streng-calvinistisch dacht toen. ‘Als haar geloof daar niet tegen kan, is het niets waard’ - zei hij tegen zich bezorgd makende familie. Zeer terecht m.i. Zoo denk ik ook waar het artikelen geldt als dat over den Sint Pieter door Regina's Elck wat wils. Laat Regina zeggen wat zij denkt en voelt. Vele R.K. abonné's zullen haar gaarne lezen en haar navoelen. En den protestantsche abonné's roep ik toe: Als Uw geloof of Uw levensbeschouwing zich stoot aan wat een ander denkt, dan is het er nog maar zwakjes mee gesteld. Waar ik-persoonlijk U dus gelijk geef en op Uw standpunt sta, moet ik als redactrice rekening houden met de wenschen der lezers, en dan heb ik geconstateerd dat er geen onderwerp is zoo aantrekkelijk, schijnt het, voor hollanders, dan discussies over zulke het godsdienstige leven rakende questies, iets wat in zekeren zin een bewijs is vóór de degelijkheid van den hollander, omdat het verraadt een verlangen van den innerlijken mensch naar het Onverklaarbare, het Onzienlijke, het Eeuwige, een trek dus die - als zijnde het tegendeel van vluchtigheid - hem tot eer strekt Begrijpt gij mij nu? Ik heb Uw stuk intusschen ontvangen, en reeds ter drukkerij gezonden. Kan ik U nog met iets van dienst zijn door hier of elders voor U iets te informeeren, schrijf het dan gerust. - Wat de firma de Gruyter te Amsterdam betreft, ja ik beveel U die met allen nadruk aan voor Uw verhuizing en inboedel. Ik ben over die firma bijzonder, tevreden, vooral ook over hare solide, beleefde, nette behandeling, in een particulier, hier niet nader uit te leggen geval. Zij is reeds door mijn ouders aan mij bekend, en mijne persoonlijke ervaringen zijn even aangenaam als de hunne.
Mevr. van der M. - Zoo graag had ik U in dit nommer nog beantwoord. Maar U ziet dat de voorgaande correspondentie zooveel plaats inneemt dat ik het tot het a.s nommer moet uitstellen nog. Hebt U dus nog wat geduld. Ik geef U nu de eerste beurt.
L.S. - Wij schreven deze week om aan T. een vriendelijk verzoek te doen, en maakten haar meteen het verschuldigde over. - Wat schiet de tijd op! Het is hier nu nog heel vol, maar over een páár weken is het hoog-seizoen al weer voorbij! Marie geniet recht veel, maar zij verlangt natuurlijk zeer naar het terugzien harer ouders en familie. Wij komen dadelijk naar den Haag, en dan 't allereerst bij U! Houdt U zich nu maar recht goed. Veel liefs aan W. en T, van ons allen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |