De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunsten en Wetenschappen.De satire in de kunst.Men is ons weêr voor geweest. Tegen een Vlaming, Breughel, den ouden, hebben we zeker tien genre-schilders als Jan Steen, Brouwers, van Ostade, Heemskerck, e.a., die het vol kunnen houden tegen den genoemden Vlaming in het burlesque en in de satire, en toch hebben onze kunstschrijvers zich eene monographie laten afsnoepen door den Directeur van het Gentsche Kunstmuseum, den Heer L. Maeterlinck, welke voor ons land geknipt is. Reeds in 1893, onder den titel Le genre satirique dans la peinture Flamande, verscheen dit boek, dat een goudmijn is voor folkloristen, historici en voornamelijk voor hen die studie maken van zeden, gewoonten, kostuum, en 't bijzondere leven der voorouders tot in de intiemste hoekjes naspeuren. Dat die arbeid op prijs werd gesteld, bewijst wel, dat nu reeds een tweede druk is verschenen, waarin de schrijver gelegenheid had om dieper in te gaan in zijn studie, en zich een breeder horizon te trekken. In 300 bladzijden, versierd met ongeveer 250 illustraties, waarvan ongeveer 60 buiten den tekst, wordt een volledig overzicht gegeven van wat de Vlaamsche schilderkunst in hare schilderijen, miniaturen en manuscripten heeft achtergelaten. Terecht werd het werk, dan ook in eersten druk, bekroond en het is te hopen, dat binnen niet al te lang tijdsverloop, een dergelijk werk over onze Nederlandsche kunst verschijnen zal. Wij hebben de stof voor het grijpen. Wel moet veel van het buitenland gehaald worden, maar dat is tegenwoordig geen bezwaar. Reproducties zijn door bemiddeling der Museumdirecteuren gemakkelijk te verkrijgen, en bekwame mannen als een Bredius, een Hofstede de Groot, een Martin zijn er in ons land genoeg; zij zullen voorzeker bij de geschiedenis ook de esthetiek haar rechten geven. | |
Het Nassausche Steengoed.De kunstgeschiedenis heeft tot heden gezwegen over de pottebakkersscheppingen uit het Nassausche gebied. Wel zijn de bewaardgebleven baardmannen, kruiken en kannen in bruin en in grijs met blauw, tegenwoordig in de mode, en wordt er daarom goed geld voor betaald, maar omtrent den oorsprong, de vervaardigers en het wezen dezer kunstindustrie bleven we nog in 't duister. Grenzhausen, Höhr, Raeren, zijn bekende namen in deze industrie, welke in 1550 in het eerste stadje bekend was, maar verder ging de wetenschap niet, dan alleen dat we ook technisch wisten te vertellen, dat het steengoed harder is dan het hardste, en in die eigenschap het porselein meer nabij komt, dan het gewone pottebakkersgoed en het aardewerk. Het steengoed werd reeds op het einde der 15e eeuw in Frechen bij Keulen vervaardigd. De versiering, waardoor de waarde steeg, dagteekent van later. Daartoe worden door sommigen de Jacobakannetjes gehouden, welke door de Beiersche Gravin van Holland, in ruste, in haar eenzaamheid op het slot Teilingen heeten vervaardigd te zijn. Doch het fijne van de zaak leeren we eerst kennen door eene monographie in de Annalen des Vereins für Nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung 1905. De heer L. Beck levert daarin een opstel over de familie RemyGa naar voetnoot1) in hare verhouding tot de ‘Tonwarenindustrie im Kannenbäckerland’. Deze studie geeft alles wat we weten willen, en is vooral daarom zoo hoogst gewichtig, wijl nergens gegist wordt, maar door documenten de waarheid wordt gegeven. Wat vooral aan Remy's steengoed zoo'n vermaardheid heeft gegeven, is het aanbrengen van | |
[pagina 590]
| |
de blauwe versiering met kobalt. Daartoe leent zich het lichtgrijze steengoed van Grenzhausen veel beter dan het gele goed van Siegburg, of het bruine van Raeren en Frechen.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. Oud-Gemeente-archivaris. Den Haag. |
|