De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr. M.F. te S. (Ned. Indie). - U zult zelve wel begrijpen, dat uw brief niet door mij kan worden be- | |
[pagina 558]
| |
handeld in de correspondentie, terwijl het mij onmogelijk is U particulier te antwoorden, door tijdgebrek. Trouwens waartoe ook? Tegenover uw beweringen staan minstens evenveel andere van deskundigen, doctoren, vrouwenartsen enz, die het met U in het geheel niet eens zijn. Mij dunkt de door U behandelde questie is in Zola's U zeker niet onbekend boek Fécondité op een zeer veelzijdige wijze onder het oog gezien. U zult mij ten goede houden, dat ik voor vrouwen, die van de gelegenheid gebruik maken zichzelve als slachtoffer van de huwelijksplicht voor te stellen, wanneer zij onder vier oogen bij den arts of de verloskundige ten consult gaan, nooit veel voel, en zij mij nooit heel geloofwaardig voorkomen. Ten eerste is de man er niet bij, en kunnen zij dus vertellen wat zij willen; ten tweede echter komt die lichamelijke afkeer altijd na het huwelijk, als zij de maatschappelijke voordeelen daarvan beet hebben; waarom dan niet intijds bedankt daarvoor? U zult toch zeker niet willen beweren dat al die dames onschuldige en onnoozele halsjes waren, als jonge meisjes niet wetend waartoe ze zich verplichtten? - En dat uw oplossing dan zoo aanbevelenswaardig zou zijn heeft Fécondité, dunkt mij, wederlegd op een wijze waartegen weinig valt in te brengen. - Ik dank U zeer voor de toezending van uw sympathiek portret, en hoop dat U mijn kort antwoord niet zult toeschrijven aan gebrek aan belangstelling, maar alleen aan de onmogelijkheid op een zoo teere quaestie nader in te gaan in deze correspondentierubriek
G.A.V. - (ooievaars-questie). Ik weet niet of gij Lelie-abonné zijt, daar dit niet blijkt uit uw schrijven. Ingevolge uw verzoek zond ik Uw bijdrage voor de Holl. Lelie terug, ongefrankeerd, daar gij geen postzegels er bij hebt gevoegd. - Ik wil U, in de hoop dat deze correspondentie onder uw oogen komt, nog even met een paar woorden ophelderen, waarom ik het vertaalde stukje weigerde. Ik vind het namelijk het tegendeel van ‘kiesch’ aan een kind, dat veel te jong is om den samenhang van lichamelijke en geestelijke liefde ook maar in de verste verte te begrijpen, de geboorte van een broertje of zusje aan te kondigen met zulke woorden als: Het leeft nu al in mij, etc. - Ik herinner U aan hetgeen ik, op gezag van ‘De Vrije Socialist’ mededeelde in de Holl. Lelie, omtrent het toenmaals zesjarig dochtertje van Nellie van Kol, dat, in tegenwoordigheid van den schrijver in De Vrije Socialist en van meerdere bezoekers, ruw-weg-onnoozel zeide: ‘Nietwaar mama, ik ben immers uit uw buik gekropen!’ Een betere illustratie uit de werkelijkheid van de gevolgen der ‘kieschheid’ welke het door U vertaalde stukje predikt kon ik U niet geven.
Gonda. - Uw lange brief deed mij recht veel genoegen, in het bijzonder ook uw sympathie met mijne artikelen over ‘De triomf van het moederschap’. Ja dat geloof ik wel met U, dat de meeste vrouwen den durf niet hebben over zoo iets hare meening eerlijk te zeggen, en dat zij dientengevolge maar al te dikwijls schijnheilig en onoprecht zijn, juist in deze het intieme leven zoo ernstig rakende questie, is maar al te waar - Dat ik mij zoo goed kan verplaatsen in de verschillende toestanden van vrouwenlot en vrouwenleven, komt misschien mede door mijn eigen veelzijdige ondervinding en veelbewogen leven, dat mij, voor een oorspronkelijk in een eng voornamen kring geboren en grootgebracht freuletje, op zeer bijzondere wijze veel heeft leeren kennen, waarvan ik nooit had gedroomd toen. Zooals ik onlangs aan een anderen abonné schreef, in den nieuwen jaargang stel ik mij voor daarvan, van mijn levensloop, meer te vertellen aan mijn lezers. Dus, dan kom ik daarop wel nader terug Toch geloof ik dat men behalve ervaring ook de gave moet bezitten van kunnen meevoelen voor anderen. Er zijn velen die zoodanig opgaan in eigen lot, dat zij dit absoluut niet kunnen, en nimmer stilstaan bij iets anders dan bij het eigen-ik. Het is zoo goed dat er stemmen als de uwe opgaan uit den kring der werkenden-zelf. Eerlijke getuigenissen. Indien ik niet had gevreesd onbescheiden te zullen zijn, dan zou ik Uw brief hebben overgenomen, want elk uwer woorden is zoo volkomen wáár. Ja met U, geloof ik-óók dat de vrouwen, die moeten werken, niet degenen zijn die onvrouwelijk worden in den zin van de kunstdoensters en nuttigheids-aanbidsters en kiesrecht schreeuwsters, welke dames voor haar plezier, om de aandacht te trekken, en daardoor een rolletje te spelen, te keer gaan in het publiek. - Echter is er voor de voor haar brood werkende vrouw een ander gevaar, namelijk dat zij geen tijd heeft zich te bekwamen in huiselijke deugden, door haar uithuizig leven verliest den zin voor die gezelligheid, welke gij zoo terecht roemt. Hieraan heeft dus niet zij maar de maatschappelijke wanverhouding schuld. - Ja, den Haag heeft ontegenzeggelijk een cachet dat andere steden missen; ook de menschen daar hebben dat; ik ben dat volkomen met U eens. Mij doet het altijd denken aan een groot net welonderhouden dorp, want niemand heeft er iets te doen, en geheele hoofdstraten zijn zóó leeg dat men er doorheen kan schieten zonder gevaar iemand te raken. Ik begrijp dat Scheveningen amusant is voor iemand die zoo korten tijd logeert in den Haag; op den duur vind ik het er eentonig vervelend. - Ik houd echter ook niet van zee en strandgenoegens op zichzelf beschouwd. De Oud-Scheveningsche Weg en de Boschjes zijn altijd heerlijk; de laatsten echter worden vergeven door zenuwinrichtingen en vrij-rondwandelende gekken, waarvan de gevolgen ‘beklagenswaardige’ weerlooze vrouwen vermoordende Mariussen zijn.
P.L. - Om te beginnen met uw twee laatste briefkaarten (ik heb ook nog een langen brief van U) wil ik U zeggen, dat ik het artikel ontving, en zeer verbaasd was door uw eenzaamheid. Uit uw briefkaart leidde ik af dat zij maar tijdelijk is, uit een van den afwezigen dat hij voor-goed vertrok! Hoe zit dat? En ik dacht daarenboven dat gij om hem dáár woondet, om die zaak? Ik houd mij aanbevolen voor opheldering te zijner tijd, kan in elk geval best begrijpen dat gij het vreeselijk stil hebt. Ik begrijp niet hoe gij ook maar één oogenblik (nu behandel ik uw brief) hebt kunnen denken dat het artikel Kleine Zonden op U sloeg! Het is mij zelfs niet ingevallen daarbij ook maar een oogenblik te veronderstellen dat gij zoo iets zoudt kunnen denken. Vraag ik dan niet stééds mij vrijuit en eerlijk over eenig onderwerp te schrijven, wat ook. Dat is toch geheel iets anders. Enfin, mijn correspondentie aan U schijnt U reeds te hebben gerust gesteld. - Wat die lange wederlegging betreft op mijn critiek over dat bewuste boek, gij zult mij ten goede houden dat ik U hierin geen heel onpartijdige beoordeelaarster kan vinden, en er dus daarom maar het zwijgen toe doe. - Ik ben het volkomen met U eens dat óók de vrouw zinnelijke behoeften heeft, maar op een andere wijze dan de man. Dientengevolge heeft zij niet de neiging zich zonder voorbehoud reeds onmiddelijk te geven, welke neiging den man dikwijls te machtig wordt. Reeds zoo dikwijls zette ik mijne meening op dat punt uiteen, dat het mij eentonig voorkomt die alweder te herhalen. In een corr. onlangs aan Excelsior, waarin ik hare eigene woorden tot de mijne maakte door ze over te nemen, heb ik betreffende die onbetwistbare zinnelijkheid van de vrouw zeer beslist mijne meening gezegd. Lees dat nog eens over. - Het bewuste geval zal dan wel waar zijn, als gij het zoo stellig weet; dat doet er trouwens weinig toe, vindt gij niet? - Hartelijke beterschap toegewenscht verder; met genoegen zag ik uit uw laatste kaart dat gij eigenlijk reeds zijt hersteld.Ga naar voetnoot*)
X.H.X. - De bewuste recensie komt nu spoedig. Ik hoop dat deze nog onder Uw oogen komt, daar gij weder naar het buitenland vertrekt, en ik niet weet of gij de Lelie daarheen krijgt toegezonden. Gaat gij niet meer terug naar A., Uw woonplaats immers?
A.N. - Ik had U juist in de corr: geantwoord, toen ik Uw briefkaart ontving, waaruit ik met leedwezen zag de ongesteldheid Uwer zuster. Zeker, zendt het artikel over Maeterlinck gerust ter inzage. Ik-ook houd veel van hem als auteur. -
J.W. - Uw bijdrage heb ik aangenomen. ‘Brieven’ met actueel nieuws zijn mij óók welkom in Uw geval. - Het honorarium ontvangt gij door den uitgever per drie maanden. | |
[pagina 559]
| |
Mevrouw A.C.F. - G. - Ik heb Uw stuk aan Regina natuurlijk gaarne weer een plaatsje gegeven. Gij ziet dat zij nog méér bestrijding heeft uitgelokt. Ik voor mij vind de enorme bestrijding, die het Katholicisme uitlokt, steeds zulk een bewijs van de kracht dier Kerk. Juist omdat de protestanten zich eigen verdeeldheid en ondergang zoo droevig wel bewust zijn, tengevolge van de heerschende onverschilligheid het meest, worden zij zulke fanatieke vijanden van die Kerk die in hare eenheid hare eeuwenlange kracht vond en vindt, zelfs ondanks de aanvallen waaraan zij juist in onze dagen blootstaat. Ik heb voor zulk een organisatie achting, te meer omdat ik vast overtuigd ben, dat een volk godsdienst noodig heeft. Men behoeft maar te zien naar elk land waarin het ongeloof toeneemt, om te zien wat er terecht komt dan van eer en geweten. Moord, doodslag, onzedelijkheid, wreedheid, alle gemeene ondeugden zijn aan de orde van den dag in een land waarin ongeloof heeft verdrongen het orthodoxe bijbelgeloof of het katholicisme. Alleen superieure menschen kunnen nobel leven zonder tuchtmiddelen der kerk en dreigementen voor straf in een andere wereld. En superieure menschen bestaan er maar een op de tienduizend misschien. En meer zullen er nooit komen ook; aan de ideale toestanden die wereldverbeteraars ons beloven geloof ik niet. De historie getuigt te veel en te afdoend daartegen. Ja - Menton, en de gansche Riviera, is heerlijk Ik ken in Europa geen streek die mij lieflijker en sympathieker aandoet dan deze. Altijd op nieuw brengen mij de lichteffecten over de kusten in extase om hunne wonderbare tinten; nergens ter wereld herinneren zij zoo aan de mogelijkheid van een hemel ginds. Ik weet niet of gij een lief kinderverhaaltje kent, dat ik mij herinner uit lang vervlogen dagen in mijn ouderlijk huis: Van twee kinderen die den hemel zoeken. Het was een aandoenlijk-beschreven geschiedenisje van een armen jongen en zijn zusje die, na moeders dood, hand aan hand de armelijke woning uitstappen om moeder te gaan zoeken in den hemel. Daar ginds, waar de wolken aan de aarde reiken, zeggen zij tot elkaar, zal zeker de grens zijn waar men binnen gaat; daar is moeder nu immers, en, getroost, gaan ze steeds voort, altijd verder, op het doel af dat zoo dichtbij schijnt, en zich toch steeds verwijdert. - Aan dat verhaaltje moet ik steeds hier denken; zoo dichtbij lijkt hier de hemel in rozigen avondglans over de blauwe zee. - Overigens hebt gij gelijk, als men het zonnetje van binnen maar heeft, dat is het voornaamste! Zonder twijfel geeft een betrekking als de mijne veel voldoening; en óók, gelijk gij terecht schrijft, is de verantwoordelijkheid groot. Ik beschouw in dat opzicht elke zaak steeds uit het oogpunt van geweten-alleen. Als ik mijn raad of mijn oordeel onafhankelijk, zonder bijredenen van welken aard ook, heb gegeven, dan is mijn verantwoordelijkheid voor mijn eigen gevoel gedekt, wat er ook gebeuren zou. En, gelijk gij terecht schrijft, zoo dikwijls ook is het een heerlijke gewaarwording, te hebben kunnen helpen of steunen, die meer dan opweegt tegen wel eens verkeerd begrepen worden. -
H.H. te S. - Ik neem Uw woorden naar aanleiding van mijn Allerzielen hier over, omdat gij reeds de tweede protestant zijt, die het met mij beaamt, dat men ten onzent in dit opzicht zoo enghartig is. Wie weet dus of wij door openlijk protesteeren niet eenige verandering ten goede brengen: Ik ook vind het jammer, dat we niet als onze Oostelijke naburen wat meer piëteitsgevoel voor onze dooden hebben, en streng Calvinistische dominées zoo steil staan tegenover alle vriendelijke bloementuintjes op de graven onzer afgestorvenen: Wat geven de Katholieken ons in de gedachtenisviering van die treurdagen in 't versieren der kerkhoven een beschamend voorbeeld. Het was zoo mooi gezegd in 't bewuste Allerzielen van U: ‘Gedenk te leven!’ elke dag van ons kortstondig bestaan, roept het ons toe, in de genietingen, waarmee het ons omringt. Het is goed, dat er een dag in het jaar komt, die van Allerzielen, die ons toeroept in grafkransen en rouwbloemen: ‘Gedenk te sterven.’ Ik vind het schetsje van Nannie van Wehl, dat gij mij in Uw brief hebt geschreven, zeer gevoelig. Had ik meer plaatsruimte, ik zou het in zijn geheel hebben opgenomen hier. Deze schrijfster - gelijk gij inmiddels zult hebben gezien in een vorige boekbeschouwing van mij - heeft naar mijn oordeel wezenlijk aanleg. Ik geloof dat gij mijn weigering, naar aanleiding van Thelma, wat het woord ‘verouderd’ betreft, anders hebt opgevat dan ik haar bedoelde. Inderdaad ‘verouderd’ in dien zin, dien gij er nu aan geeft, kan men niet zeggen van blijvend-mooie boeken. Maar, in de eerste plaats, behoort Thelma daar zóó beslist toe.? Ik vind dat eerlijk gezegd niet Als alle roman-figuren van Marie Corelli is ook zij overdreven en onecht, veel meer een ideeën-draagster dan een vrouw met de deugden en gebreken van het werkelijke leven De ideeën van Marie Corelli, vooral ten opzichte der rol van de vrouw, zijn voor mij van veel méér waarde dan hare letterkundige beteekenis, - Van dit standpunt beschouwd - dat het mijne is - is dus Thelma geen blijvend literair werk, maar een dier tallooze romans, die komen en verdwijnen. Gij moet ook niet vergeten bovendien, dat ik rekening heb gehouden met de eischen van een weekblad, waarvan de lezers zich gewoonlijk het eerst en het meest interesseeren voor de onderwerpen van den dag, en de boeken van den dag. Wat de terugzending aangaat, zal ik het bij gelegenheid volgens Uw wensch insluiten aan den heer Veen. - Nu heb ik U meteen nog te danken voor Uw brief naar aanleiding van Nieuwjaar. Inderdaad was het voor ons een zeer bijzondere Oudejaarsavond, na al het voorgevallene. Ik dank U zeer voor Uw belangstelling in mijn gezondheid, maar ik geloof dat het mij net zoo gaat als de overledene over wie gij mij schrijft. Ik heb geen natuur die zich kan schikken in ‘voorzichtig’ leven en zich ‘rustig houden’ en al die soort dingen. Ik ook leef te veel mee met alles om voortdurend stil te staan bij het gevaar, dat dit zou kunnen opleveren voor mijn gezondheid. Aan den anderen kant echter heb, ik in mijn vriendin een zoo trouwe en angstvallige verzorgster en waarschuwster voor te-veel, dat ik in veilige handen ben. En het zich de dingen aantrekken, die mijn werk en mijn betrekking meebrengen, och dat is het minst van alles! Als ik dàár niet tegen kon, was ik allang te gronde gegaan, denk ik, en ik had mijn werk moeten opgeven. Gij zult het hoop ik mij niet euvel duiden, dat ik in verband daarmede Uw vriendelijken Nieuwjaarswensch overneem in Uw eigen woorden: De Vrije vrouwen mogen de giftigste pijlen op Uw werken en streven afzenden, de predikanten geen abonnê wenschen te blijven, omdat gij de moderne dominées eens een paar keer onder handen naamt, de armendokters protesteeren tegen een correspondentie, als onlangs aan mij werd gericht, de ‘Lelie’ moet doorgaan de wondeplekken in onze samenleving aan te wijzen, volhouden de vrouwen terug te houden van wegen, die haar ten verderve leiden. Wil s.v.p. ook aan Uw vrouw mijn hartelijken dank overbrengen voor Uw beider goede wenschen. Omgekeerd wensch ik U toe, dat gij het huwelijksgeluk, dat zoo zichtbaar Uw beider deel is, nog lang moogt behouden.
Moeder I. - Op Uw bijdragen hebt U lang geleden reeds antwoord gehad in de dáárvoor bestemde rubriek; de eene was te lang, de andere minder geschikt voor de Lelie. - Uw hartelijke eerste brieven gaven mij weer zulk een gezellig overzicht van Uw familie-leven. Wat dat vertrek naar Indië aangaat, voor U is het een groot gemis, maar voor háar zal het zeker énorm interessant zijn, en ontwikkelend ook. De zeereis is m.i. steeds een zeer aangenaam en onderhoudend iets, vooral het aandoen der havens is zoo prettig. En dan het leeren kennen van Indische samenleving.! U zijt flink dat U het hebt toegestaan, en een jaar is ook niet zoo héél lang, nietwaar? Ik heb Uw brieven en het pakket waarover U schrijft in Uw vorige brieven in orde ontvangen, maar het is steeds twijfelachtig of brieven, gezonden naar een vorig adres, als Montreux, nu nog terecht komen daar de post zeer nalatig is in het dóórzenden, althans in Zwitserland. - Of de heer Veen het bewuste manuscript zal willen uitgeven, kan alleen | |
[pagina 560]
| |
hij zelf beoordeelen. Ik durf daarover geen opinie hebben. Nogmaals, heel veel dank voor Uw brieven..
Sanny E. - Voor Uw zoo hartelijk schrijven, naar aanleiding van mijn herstel, veel, veel dank. Inderdaad heb ik Uw stilzwijgen geen oogenblik toegeschreven aan onhartelijkheid. De gevolgen van typhus duren lang, daarin hebt gij gelijk, zoodat Uw discretie zeer door mij wordt op prijs gesteld. De reis van Florence naar Montreux was volgens de doktoren eenvoudig onverantwoordelijk, juist door den toestand van het hart. Maar hoe konden wij dat weten, die dáár géén doktor hadden geraadpleegd, en niet vermoedden wat mij scheelde. Wij hadden maar een gedachte: Naar huis. En toen wij dáár hoorden dat ik typhus had, en in zoo hevige mate, zegenden wij het dubbel dat wij zonder eerst een doktor te raadplegen de reis gewaagd hadden. Immers, hadden wij dat wèl gedaan, dan had hij het reizen verboden natuurlijk. De onze in Montreux zei dat dadelijk: Ik zou U nooit hebben laten gaan. Dan had ik dus in Florence moeten blijven, in een barak voor besmettelijke ziekten waarschijnlijk, zonder mijn vriendin, zonder de honden, die ik zoo graag wilde weerzien, om niet eens te spreken van onze trouwe Marie. Zoo heb ik dikwijls in mijn leven opgemerkt, dat ik geleid ben en geholpen op een wezenlijk merkwaardige wijze, die mij treft, en met eerbied vervult voor het Onbekende om mij heen. Waarom zendt gij nooit meer iets in?
A.C.K. - Ik hoop dat U het niet aan onwil toeschrijft, indien ik Uw zoo hartelijken en vertrouwelijken brief van 29 Sept: met de photo's eerst nu beantwoord. De reden zult U gezien hebben in mijne vorige correspondenties: overvloed van brieven die ter beantwoording lagen te wachten, ten gevolge van de typhus. - Nu wil ik in de eerste plaats U danken voor al de moeite die U zich gaaft mij omtrent ‘Kaatje’ in te lichten Wij hebben haar hier niet meer in een kooi, maar op een stok. Zij klimt echter nooit, en schijnt over het algemeen de verandering, die wij om haar plezier te doen bedachten, niet bijzonder te waardeeren. Praten doet zij alleen wat zij zelve verkiest. Wij trachten dikwijls haar bepaalde woorden te leeren, maar die zegt zij nooit na. Daarentegen zegt zij precies na wat zij afluistert; speciaal tegen de honden, tegen wien wij véél redeneeren, kan zij op hare beurt geheele verhalen houden, waarbij wij precies kunnen onderscheiden welke stem zij nabootst In het nabootsen van geluiden, lachen en huilen van kleine kinderen, is zij een specialiteit; ook blaft zij precies als de honden het doen. Mijne vriendin heet ook Anna. Die naam wordt dus dikwijls geroepen; en zij zegt dat zóó luide en duidelijk, dat wij dikwijls meenen geroepen te worden door elkander, wanneer zij het blijkt te hebben gdaan. Marie daarentegen kan zij blijkbaar niet zeggen. Ik wil U nog ophelderen lieve mevrouw, dat de plaats die U herkende in die correspondentie aan Drenthina inderdaad is de door U vermoede. Ik weet natuurlijk zeer goed waar U dus hebt gewoond; daar heb ik zoo menigen voetstap staan, met mijn lieven vader. - Dat zulk een wreed lot als het Uwe bitter stemt tegen de menschen, begrijp ik. In het algemeen genomen geef ik U gelijk. Persoonlijk heb ik het zóó goed, dat ik ondankbaar zou zijn, indien ik niet waardeerde wat mij zoo onverwacht en toevallig ten deel viel. Maar ik kan mij zoo begrijpen, dat U in Uw honden een troost en een trouw vindt, die geen menschen U geven zouden op die wijze. Zoo dikwijls heb ik reeds in de Lelie gezegd, hoe ik denk over de vriendschap van dieren boven die van de menschen. En dat ik niet de eenige ben die er zoo over denk, maar deze overtuiging gemeen heb met vele beroemde mannen, die de wereld kennen en verachten leerden, hoop ik spoedig in een artikel nader uit te werken. U en ik zijn daarom in goed gezelschap wat onze preferentie van de dieren boven de menschen aangaat. - Ten slotte nog iets. Indien ik mij niet vergis, weet ik nu zeer goed, dat ik U heb ontmoet bij die dame, maar hebt U dan niet meerdere achternamen nog, dan den eenen waarmede U onderteekende? Ik hoop dat U mij zéér zeker opnieuw zult schrijven, al ware het alleen om mij te zeggen, dat U deze correspondentie hebt herkend als bestemd voor U.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.L.S. - U krijgt de volgende week een langer bericht. Hartelijke groeten. Dank voor T's brief. Alles in orde ontvangen.
Mevr. van der M. - Ik zond U uit onzen tuin een mandje mandarijnen. Brief wordt spoedig beantwoord.
Lotos. - Hartelijk, hartelijk dank! Beeldig!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |