De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Vrouwenbond,
| |
[pagina 536]
| |
gekomen en moet teruggedreven. De leiders der mannenbeweging, nota bene de heeren Grimson en Smit, hebben zich verzekerd van de kamer naast ons om te kunnen vergaderen. Het was vroeger erg genoeg om een speelclub boven ons hoofd te hebben, maar om onze echtgenooten op dezelfde verdieping te weten, dat is te erg. Mevr. Wilson.
Zou het niet beter zijn als de dames eenvoudig omzagen naar een ander lokaal? Mevr. Smit.
Geen kwestie van - ons te laten verjagen - dat nooit! | |
2e Tooneel.
Vorigen, mevr. Grimson (geaffecteerde begroetingen).
Mevr. Grimson.
Ik was al bang laat te zijn, gelukkig zie ik dat er nog velen moeten komen, als ze maar komen! (Mevr. Wilson ontdoet mevr. Grimson van hoed en mantel).
Mevr. Smit.
Ik hoop althans dat ze zullen verschijnen. Een dringende oproeping is rondgezonden. Ik verwacht een groote opkomst. Mevr. Grimson.
De zaken zijn er ernstig genoeg voor. U weet dat ze van avond vergaderen (Ze wijst naar de muur).
Mevr. Smit.
Ja, ze hebben van morgen de kamer gehuurd. Den ganschen dag zijn er meubels in gedragen en allerlei revolutionnaire opschriften aan den muur gespijkerd. Mevr. Grimson.
Heusch? Hoe weet u dat? Mevr. Smit.
De deur stond open toen ik de trap opkwam. Ik gluurde eens eventjes naar binnen, er waren vulgaire motto's, maar enkelen zou ik niet graag overzeggen. Mevr. Wilson
(staat op en loopt naar mevr. Smit).
Geneer u niet, mevrouw we zijn alleen. Mevr. Grimson.
Wel ja, vertel het gerust.
Mevr. Smit doet fluisterend een verhaal. De dames kijken verontwaardigd.
Mevr. Wilson.
Mijn hemel, mevrouw! Mevr. Grimson.
Ze weten niet die mannen, wat ze zeggen of zwijgen moeten. En te denken dat ik de oorzaak van die gansche beweging ben, doordat ik mevr. Norman toeliet. Wat heb ik me in haar bedrogen. Ze leek zoo kalm en ladylike; ze gaf voor belang te stellen in den bond en zoodra ik mijn rug gekeerd had, bepraatte ze mijn man om mee te gaan. Mevr. Smit.
En den mijnen. Mevr. Grimson.
Van dat oogenblik af is er geen rust meer in huis geweest. Adolf weigert beslist zich met baby te bemoeien. Mevr. Smit.
Mijn man heeft weer een paard gekocht en wil de wedrennen weer bijwonen. Mevr. Grimson.
't Is vreeselijk! Mevr. Wilson.
Mijn man lacht maar, die vindt het dol amusant. Mevr. Grimson
(opstaande).
U moedigt hem toch niet aan, mevrouw? Mevr. Wilson.
Zeker niet, maar ik zal blij zijn als de oorlog uit is. (De drie dames nemen plaats aan tafel).
Mevr. Grimson.
Mevr. Wilson. tafel. Mevr. Smit. (In de andere kamer komen binnen Grimson, Delamare en Wilson. Ze komen en gaan op een rij staan met de ruggen naar het publiek en bekijken de kamer).
Grimson.
Welkom in de kamer van vrijheid. Waar is Smit? (Smit komt binnen, de heeren keeren zich om).
Smit.
Jullie bent ook mooi. Je loopt heen en laat mij het rijtuig betalen. (Allen lachen.)
Grimson
(rondziende).
En hoe vindt je het nu hier. Ziet het er niet alleraardigst uit in aanmerking genomen den korten tijd?
Wilson.
Zeker, en de motto's zijn best. Ik wilde wel dat de dames die lezen konden.
Grimson.
Dat zullen ze wel, geen nood, daarvoor zijn de vrouwen nieuwsgierig. Het geheim van Blauwbaard kwam daardoor zelfs uit. Ze zullen de kamer wel eens inkijken.
Delamare.
En wat moeten we nu doen?
Smit.
Allereerst een president benoemen. Grimson natuurlijk, zijn vrouw is presidente van háár Bond.
Delamare.
Uitnemend.
Grimson.
Heeren u overvalt me. Maar ik zal de post aannemen en voel de groote verantwoordelijkheid. Het is geen tijd voor speeches, we moeten dadelijk aan de zaken. (Ze trekken hun overjassen uit, hangen die op en gaan aan tafel zitten schrijven.)
Mevr. Grimson
(luisterend).
't Is alsof ik stemmen hoorde, wìllen we eens luisteren? Mevr. Smit.
Is dat wel fair? Mevr. Grimson.
U hebt gelijk en bovendien wat kunnen ze ons eigenlijk schelen? Mevr. Wilson.
Philip kan mij héél veel schelen. Het zal me benieuwen of hij er bij is. (Ze staat op en loopt naar rechts.)
Mevr. Grimson
(houdt haar tegen).
Bedaard, lieve mevrouw, bedenk dat u op het punt waart gedegradeerd te worden naar klas C. Vrouwen als u hebben een verkeerden invloed, ik kan als voorzitster niet verdragen... | |
[pagina 537]
| |
Mevr. Smit.
Drink eens, mevrouw, blijf kalm, spaar uw krachten voor later. (Ze reikt haar een glas water toe.)
Allen gaan zitten.
Meneer Wilson.
Willen we wat bestellen?
Grimson.
Natuurlijk! Laten we beginnen om de blauwe knoop ten vure te doemen, dat ridderorde behoort nu niet meer op onze jas.
Wilson en Delamare.
Daar gaan ze! (Ze werpen de blauwe knoopen weg.)
Grimson.
En nu heeren wacht u een verrassing. Mevrouw Norman aan wie wij dit mooie plan te danken hebben heeft mij beloofd de vergadering met haar tegenwoordigheid te vereeren.
Allen.
Is het waar?
Grimson.
Ja, zij zal als het ware den eersten steen leggen voor ons gebouw. Na afloop van de opera komt ze hier met ons soupeeren.
Wilson.
Bravo, bravo! (klappen in de handen).
Mevr. Grimson
(staat op).
Ik hoor in de handen klappen. Wat beduidt dat? Mevr. Smit.
Zeker niet veel goeds. Er wordt misschien een onzedelijk verhaal gedaan. Mevr. Grimson.
't Is vreeselijk!
Delamare
tot Grimson.
Hoe laat wacht je haar?
Grimson.
Ze zal niet lang meer uitblijven. Ik heb lekkere oesters besteld bij Gunter, het zal een heerlijke avond zijn.
Smit.
Laten we toch voet bij stuk houden ook. De Bond moet totaal verbonden worden, eerder hebben we geen rust.
Delamare.
Dat doen de dames niet! Vrouwen moeten iets hebben waar zij zich voor kunnen warm maken, dat vinden ze in die vereeniging.
Grimson.
‘Le combat finira faute de combattants’. Mijn vrouw is al veranderd nadat ze mijn besluit vernam.
Delamare.
Laat ons een flesch drinken op het aanvankelijk succes.
Grimson.
Uitnemend.
Delamare
(zet glazen klaar.)
Smit.
Zouden we niet eerst een reglement opmaken.
Grimson.
Wel neen, dat doen we niet zonder mevrouw Norman; laten we gerust de flesch openen. (De kurk geeft een knal).
Mevr. Smit
(Staat op en luistert).
Dat klinkt als een champagne kurk! Dat mankeert er nog aan. Mevr. Wilson.
't Zal sodawater wezen. Mevr. Smit
(gaat weer zitten).
Mijn man was altoos dol op champagne totdat hij die eenvoudig niet meer kreeg. (Mevrouw Delamare komt binnen keurig gekleed. Begroetingen volgen.)
Mevr. Delamare.
Goeden avond, ik ben wat laat, maar buiten mijn schuld. Wat een consternatie dames! Mevr. Grimson.
Een vreeselijk geval, mevrouw, is uw echtgenoot ook daar? (Ze wijst naar de tusschendeur).
Mevr. Delamare.
Ik geloof het wel. Hij vertelde me dat hij moest dineeren met den heer Wilson in de club en daarna een vergadering moest bijwonen van een Bond van oppositie; 't is een onaangenaam geval. (Zij ontdoet zich van haar goed).
Mevr. Smit en mevr. Grimson kijken door het sleutelgat. Mevr. Grimson.
Ba, wat een rook, en mijn man weet dat ik geen sigaar verdragen kan. Ik zie wel degelijk ook een flesch champagne. Mevr. Delamare.
Ik kwam tegelijk met den kok van Gunter die heel wat op z'n wagen had; zeker voor een souper van de ‘Paardebloem’, hoorde ik zeggen. Mevr. Grimson.
Maar mevrouw! Mevr. Delamare.
Ik zag een prachtig opgemaakte schotel met oesters. Mevr. Grimson.
Die zullen voor de speelclub zijn hier boven. Mevr. Delamare.
Neen, mevrouw, het ging niet naar boven. Mevr. Smit.
Die grap zal geld kosten. Mevr. Grimson.
Dat op onze toiletten zal verhaald worden. Mevr. Wilson.
Mij dunkt het beste was om een accoord te treffen en samen te soupeeren. Mevr. Grimson.
Van u verbaast me zulk een dwaas plan niet, maar denk niet dat wij voor zoo iets zouden te vinden zijn. Wij blijven op onzen post. (De dames gaan weer zitten. Intusschen worden door een bediende schotels met gebak enz. bij de heeren gebracht en op een kastje, gezet).
Grimson
(tegen den bediende).
Dek de tafel maar vast. (tegen Wilson) We moeten zorgen dat alles gereed is als het bezoek komt. Champagne, oesters en gebak - dat is een goede ontvangst.
| |
[pagina 538]
| |
(De bediende legt een servet neer en zet bordjes rond, vorken, messen, enz.).
Bediende af.
Wilson.
Het zal me benieuwen of ze hier naast weten dat we soupeeren gaan. Wat zijn ze stil.
Smit.
Als mijn vrouw er de lucht van krijgt dat we den inwendigen mensch goed voorzien, dan is er geen houden aan. Een pretje gunt ze me niet.
Wilson.
Ik vermoed dat ze zich allen bij ons zullen voegen en haar dwaasheid opgeven.
Grimson.
't Is mogelijk en in dat geval moeten we onze voorwaarden stellen: Nooit meer rijden met een kinderwagen, geen huiswerk meer verrichten.
Allen.
Dat laten we ze zweren.
Smit.
En we laten ons niet bepraten, we staan pal. (Bediende komt binnen).
Bediende.
Heeren, daar is een dame die naar u vraagt.
Smit.
O hemel, als het m'n vrouw maar niet is.
Grimson.
Wel neen, ze is natuurlijk mevrouw Norman. Ik zal naar beneden gaan en haar hier halen.
Wilson
(tuurt door het sleutelgat).
Ik ben benieuwd wat ze daar uitvoeren, ik wou dat ik ze zien kon.
Smit
(ter zijde).
Ik niet, dan kon ze mij ook zien. Mevr. Wilson
(staat op, loopt naar de deur en kijkt door het sleutelgat aan die zijde).
Mevr. Wilson.
Het kan me niet schelen, ik wil weten wat ze daar doen.... ik kan niets zien - het sleutelgat zit vol stof. (Ze blaast er in).
Wilson.
Mijn hemel, wat tocht dat sleutelgat, 't is om een zinking te krijgen. (Grimson komt binnen met mevrouw Norman aan den arm).
Grimson.
Vrienden mag ik je mevrouw Norman voorstellen - Smit jullie kent mekaar al - Meneer Wilson - meneer Delamare mevrouw Norman. (Allen buigen en gaan met den rug naar het publiek staan terwijl de kellner een paar schotels brengt).
Mevr. Norman.
Wat een voortreffelijke gelegenheid, daar maak ik de heeren mijn compliment over. Die mottoos zijn ook uitnemend. (Ze loopt rond en leest ze).
Delamare.
Het denkbeeld hoor ik, zijn we aan ù verplicht.
Allen.
Ja, ja, aan ù alleen. (Een der heeren neemt den operamantel van mevrouw Norman af, zij zelve zet den hoed af en maakt voor den spiegel het haar wat in orde).
Mevr. Wilson
(deinst terug voor het sleutelgat, slaat de handen voor de oogen en roept - ‘O hemel!! De dames staan verschrikt op).
Allen.
Wat is er? Mevr. Wilson
(met den rug naar de deur).
Het is erg, àl te erg! Mevr. Grimson.
Spreek dan toch. Staat er een souper klaar? Mevr. Wilson.
Veel erger. Mevr. Smit.
Champagne misschien, oesters? Mevr. Wilson.
Nòg erger - een vrouw is binnengebracht. (Zenuwachtig en verschrikt loopen de dames heen en weer).
Mevr. Delamare.
Kan u zien wie? Mevr. Wilson.
Zeker - het is mevr. Norman. Als ze Philip maar niet in haar net vangt. Ik haal Philip weg. Mevr. Grimson
(houdt haar tegen).
Niet te vlug, doe niets onbedacht, mevrouw, maar het wordt een ernstig geval. Mevr. Smit.
Laten we het reglement eens nazien. Mevr. Delamare
(neemt een boek van tafel, bladert er in - mevrouw Smit neemt het haar af, bladert er in - mevrouw Grimson neemt het mevrouw Smit af, allen met de hoofden bij elkaar kijken in het boek).
Mevr. Grimson.
Ik zal het artikel wel vinden. (Een bediende brengt het laatste binnen en zegt: ‘heeren alles is gereed.’)
(De heeren nemen plaats, mevr. Norman naast Grimson).
Mevr. Norman.
Maar heeren, het is te erg om mij zoo te tracteeren. (Ze doen zich te goed aan oesters). - - - - - - -
Mevr. Grimson.
Ik heb het, ga zitten dames, ik zal u het artikel voorlezen, hier is het. (Ze leest):
Soupers en de gevolgen. ‘Geen lid van den Bond der “tijgerlelies” zal ooit haar man permitteeren om zonder zijn echtgenoote een souper bij te wonen. Stoort de man zich niet aan haar wensch dan heeft ze het recht om drie maanden lang haar moeder te logeeren te vragen. Zie verder het hoofdstuk: “huissleutels” en bizondere gevallen.’ Mevr. Wilson.
Dit zeldzame geval zal niet genoemd zijn. Mevr. Grimson.
Maar is voor behandeling wel degelijk vatbaar. Intusschen ben ik bang dat de heeren zullen luisteren aan het sleutelgat, daar zijn ze niets te goed voor; laten we even bij deze bespreking in de kamer | |
[pagina 539]
| |
hiernaast gaan. (Alle dames volgen mevr. Grimson) .
Mevr. Norman.
En is u al mooi gevorderd met het reglement?
Grimson.
Neen, mevrouw, wij wilden niets doen zonder u. U hebt zulke uitstekende invallen. Mevr. Norman.
Ik hoop intusschen dat u niet verder dan van avond op mij rekenen zult, want over een week trouw ik.
Grimson.
Zoo gauw reeds?
Smit.
Meent u dat? Mevr. Norman.
Ja mijn aanstaande, de heer Staalman, wil niet langer wachten.
Smit.
En zou hij lid van de ‘Paardebloem’ willen worden. Mevr. Norman.
Natuurlijk niet. U moet geen andere leden nemen dan mannen wier vrouwen lid van de ‘Tijgerlelies’ zijn en ik zal daar heusch nooit toe behooren. Ik hoop m'n man nooit achter een kinderwagen te zien of doekjes te laten zoomen.
Grimson.
O, mevrouw, haal die vreeselijke dingen toch niet meer op. Mevr. Norman.
Ja, die zijn nu voorbij. Geen van u zal toch weer slaaf worden?
(De heeren staan op) . Nooit! dat zweren we.
Mevr. Norman.
Gelooft u dat de dames eenig vermoeden hebben van mijn bijzijn hier?
Smit.
Ik hoop van neen, want anders zal er een storm losbreken. Mevr. Norman.
Eigenlijk deed ik heel verkeerd met te komen, daar kunnen allerlei verkeerde gevolgtrekkingen van worden gemaakt.
Delamare.
Geen nood! heusch niet. Mevr. Norman.
Het is jammer dat Staalman zoo wanhopend jaloersch is, hij wilde absoluut weten waarom ik na de opera hierheen wilde. Ik heb hem toen verteld dat ik naar een vergadering moest van den Bond ter bescherming van gehuwde mannen. (De heeren lachen) . Natuurlijk begreep hij er niets van en zal ik het morgen wel uitleggen.
Grimson
(zwemmerig).
Wat is die Staalman toch een gelukkig man! Mevr. Norman.
Althans over een week!
Delamare.
Wat zullen we beginnen zonder uw hulp. Mevr. Norman.
De vrede zal tegen dat ik trouw al wel geteekend zijn.
Grimson.
Nog een glas champagne, mevrouw?
Smit.
Nu eens uit mijn flesch. Mevr. Norman.
Maar nu ga ik naar huis. Het reglement moet geheel kloppen op dat der dames, zorg daarvoor, dan vergaderen we over een paar dagen weer als we daar een exemplaar van in handen hebben.
Grimson.
O mevr. Norman zing dan vóórdat u gaat eens een lied. Mevr. Norman.
Hoe komt u op dat denkbeeld? Maar als ik er u genoegen mede doen kan, waarom niet. Wat moet het wezen? (De heeren eenparig) Wat u zelve kiest.
Grimson.
Herinnert u u het verrukkelijke lied dat u me wel eens voorzong te Scheveningen. Mevr. Norman.
‘Het bal van het Garnizoen?’Ga naar voetnoot1)
Grimson.
Juist, dat kan ik u wel accompagneeren uit m'n hoofd. (Mevr. zingt):
‘Ik ging naar het bal van den generaal,
Een feest vol van pracht en van statie,
Ik vond daar een keurig en vriendlijk onthaal,
En kreeg daar een nieuwe sensatie’ enz.
(De dames komen ontdaan weer in haar kamer, werpen papieren op tafel en luisteren verbaasd. De heeren applaudisseeren. Verontwaardigd zien de vrouwen elkaar aan.)
Mevr. Grimson.
Dames, wie heeft zóó iets beleefd. Arme vrouwen! Mevr. Smit.
Wil ik eens op den muur kloppen, dan schamen ze zich misschien. Mevr. Grimson.
Neen, mevrouw, verneder u niet, die menschen kennen geen schaamte.
Wilson.
Wat zoudt u er van denken als we den avond eens besloten met een spelletje? Mevr. Norman.
Pas op; de nieuwe Bond is niet opgericht om u te stijven in speelzucht.
Delamare.
Ik ondersteun het voorstel van Wilson. Laten we toch onze vrijheid genieten. Een half uurtje rouge et noir. Mevr. Norman.
President wat is uw opinie?
Grimson.
Nou, een half uurtje, maar ik heb niet veel geld bij me.
Wilson.
Dat is minder, ik leen je wel en we behoeven niet te hoog te vliegen. (De bediende heeft onder het zingen alles opgeruimd. Nu gaan allen zitten en schudden kaarten.)
Wilson.
Ik zal de bank houden. Mevr. Grimson
(kijkt door het sleutelgat).
Ze gaan spelen. Zouden we nu niet tusschenbeide moeten komen? Mevr. Delamare.
Afschuwelijk - als mijn man een kaart ziet dan is hij al dol. Mevr. Smit.
Kans dat we geruïneerd wor- | |
[pagina 540]
| |
den. Wat moeten we doen? (een vreemde heer komt bij de dames binnen) .
Staalman
(de verloofde van mevr. Norman).
Waar is ze? (Alle dames zijn verbaasd en geschrikt).
Mevr. Smit
(naar voren komend).
Pardon meneer, mag ik u de reden vragen van dit onverwacht bezoek?
Staalman.
Ik ben haar tot hier gevolgd, (Hij ziet rond) waar ben ik? Waar is de vereeniging tot bescherming van gehuwde mannen?
Mevr. Grimson.
Meneer, verklaar u wat nader als u wilt. U is hier in de vergadekamer van den Dames-bond. Wij zijn de ‘Tijgerlelies’. Mag ik uw naam weten?
Staalman.
Alfred Staalman, van de firma Staalman en Bergh, advokaten. Mevr. Smit
(geeft hem een stoel waarop hij plaats neemt).
Wij heeten u welkom, meneer Staalman, mogelijk kunt u ons van veel hulp wezen, we zullen u inzicht van zaken geven.
Staalman.
Een ander keer als u wilt, mevrouw ik heb nu geen tijd (hij staat op) .
Mevr. Grimson.
Neen, meneer, blijf nog even (zij dwingt hem te zitten) .
Staalman.
Mevrouw, ik ben hier helaas verdwaald en moet heen, ik heb haast. Wat wilt u van me, zeg het dan gauw. Mevr. Grimson
(deftig).
Hoe komen we op de beste en
minst kostbare
manier van onze mannen af?
Staalman.
Maar, mevrouw wat een vraag; is dat een kwestie om maar even in vijf minuten af te doen? Zijn er ernstige grieven dan is een scheiding immers gerechtvaardigd. Kom daarvoor als u wilt bij mij spreken op het kantoor. En nu moet ik weg. Mevr. Grimson.
Mag ik u thuis brengen in mijn rijtuig (ze neemt haar mantel op.)
Staalman.
Dank u zeer, mevrouw, ik zal daar geen gebruik van maken. Mevr. Norman
(tegen de heeren).
Het is of ik hier naast de stem hoor van Alfred, mijn hemel, ik moet weg (ze grijpt haar mantel) .
(Er wordt op de deur geklopt.)
Grimson.
Wie zal dat zijn? (Twee politieagenten en een inspecteur komen binnen. Groote ontsteltenis, de kaarten en geld worden dooreen geworpen.)
Inspecteur.
Heeren, juffrouw, het spijt mij u te storen, maar ik ben gerechtigd door de justitie om een speel-club te zoeken in dit huis en acht me gelukkig de vondst te hebben gedaan. Mag ik u allen verzoeken mede te gaan naar het politiebureau in de Wijnstraat. Op kaarten en geld leg ik beslag, zoo goed als op de champagneflesch, spelen en drinken is hier niet vreemd.
Grimson
(tegen den inspecteur).
Meneer, u is verkeerd, misschien is er in een ander vertrek een speelclub, wij zijn voor het eerst hier....
Inspecteur.
Voor de eerste of voor de honderste maal, dat doet er niet toe. Ik arresteer u allen in naam van de wet. Mevr. Norman
(opgewonden, half huilend).
O Alfred, Alfred!
Staalman
(die de dames die mantels helpt aandoen).
Ik hoor mijn naam noemen! (hij loopt heen) .
Mevr. Wilson
(door het sleutelgat ziende):
O hemel de politie! Philip! Philip! (loopt heen) .
Alle dames volgen. Ze stormen met Staalman voorop de kamer binnen der heeren.
Inspecteur.
Och kom, houdt de speelclub er ook dames op na, dat is een dubbele vangst. Mevr. Grimson
(omhelst haar man).
Beste man! wat een misverstand!
Inspecteur.
Mag ik de dames verzoeken ook mede te gaan naar het politiebureau, althans als getuigen. Van een misverstand is geen sprake. De bewijzen zijn voor het grijpen. Komt heeren, goed of kwaadschiks u moet mede! (Alle heeren trekken de jassen aan).
De dames zijn zenuwachtig, elke vrouw neemt den arm van haar eigen man en legt vleiend het hoofd op zijn schouder. Mevr. Wilson.
Nooit verlaten we elkaar weer, beste Philip! Mevr. Delamare.
Ik ga met je en deel lief en leed als je trouwe vrouw. Mevr. Smit.
Weg met de Tijgerlelies, weg met den Bond!
Smit.
Weg met de Paardebloem!
Staalman
(tegen mevr. Grimson).
Komt u morgen op mijn kantoor? Mevr. Grimson.
Neen, dit vreeselijk oogenblik doet me begrijpen hoe innig ik aan mijn man gehecht ben.
Inspecteur
(tegen de agenten).
Ieder aan een kant blijven, begrepen? Bij het minste verzet fluit ik, dames, en komt er assistentie.
Alle dames gaan schreiend mede, twee aan twee weg, de inspecteur het laatste.
Gordijn valt. |