| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Noord. - Twee brieven van U liggen nog ter beantwoording en ik moet beginnen met U zéér nadrukkelijk mijne excuses te maken, dat ik die zoo lang liet liggen.
| |
| |
De eerste, die mij zóó uit het hart is geschreven, dat ik er hieronder geheele gedeelten uit overneem, kwam betrekkelijk vlak na mijn herstel; de tweede dateert van November 11. Gij zult misschien wel kunnen begrijpen, dat ik mij had heen te werken door zulk een toevloed van correspondentie, plus een achterstallige van vóór mijn ziekte, plus allerlei ander werk, dat zich had opgehoopt in dien tijd, dat ik dientengevolge niet eerder den tijd kon maken tot het beantwoorden van U en eenige anderen, wier brieven tijd vorderden. - Ik ben nu goddank weer hersteld en weer met mijn dagelijksche bezigheden op streek; de onzekerheid waarin we dit najaar waren betreffende mijn terugkeer naar Holland, en het daaruit voortvloeiende reizen naar het Zuiden, toen de doktoren, mij dit zoo beslist rieden, dat alles heeft er óók toe bijgedragen dat mijn opgehoopte correspondentie eenige vertraging moest ondervinden. Indien ik U zoovele excuses maak zonder dat gij U zelf beklaagd hebt over mijn schijnbare verwaarloozing, integendeel op Nieuwjaar zondt gij mij nog een vriendelijke kaart, dan is dit omdat de inhoud van Uw brieven mij zóó sympathiek is, dat ik in U een geestverwant voel en begroet. - Ik wil om te beginnen de woorden overnemen die gij schrijft naar aanleiding mijner ziekte:
De maatschappij stoort zich niet aan het verlies van een mensch al is hij ook nog zoo uitstekend - Toen ik mijn vader verloor dien ik zoo hoogachtte, zeide men: het is een verlies voor de maatschappij, doch ik heb dat nooit zóó gevoeld. Het was voor ons, kinderen, een verlies, en toen mijn moeder ons door den dood werd ontrukt, toen, want zij was een weldadige vrouw, die weinig had geleerd, en wier hoogste genot was vrouw te zijn voor haar man en moeder voor hare kinderen, wier doel was te dienen in liefde, toen zeide men weer: ‘een verlies voor de omgeving’. Ik vond in die gezegden altijd iets, alsof zij voor hen hadden moeten blijven bestaan. Nu weet ik wel dat men anderen daarover niet hard mag vallen; het was beter zóó, dan omgekeerd.
Juist zóó voel ook ik het. - Zooals gij zeer terecht elders voortgaat in Uw brief, het is voor mij prettig te hooren van zoovele zijden, dat men mij als Lelie-redactrice zou hebben gemist, en het zou een flauwe aanstellerij zijn indien ik beweren wilde die betuigingen van waardeering niet gaarne te ontvangen, maar iets anders is het zich zelve te gaan wijsmaken daarom dat men wezenlijk onmisbaar zou zijn op deze of gene plaats. Niemand is onmisbaar; de grootste genieën, de braafste menschen, worden gelijkelijk gauw vergeten voor een ander. Daarom stemt mij ook niets zoo cynisch als het hoogdravend en verplicht gebeuzel bij de begrafenis van ‘beroemde’ mannen en vrouwen. De couranten-artikelen worden kláár gemaakt zoodra de journalisten weten dat hij of zij op sterven ligt; met de kransen hij de begrafenissen gaat het evenzoo
Ik herinner mij hoe ik eens, wandelend met een familielid-student hem zag ingaan bij een bloemenwinkel om een krans te bestellen voor een op sterven-liggend professor; in zijn qualiteit van secretaris van de een of andere studentenvereeniging was hem die taak opgedragen, en, om vooral de eer te hebben van nommer-een te zijn die bloemen zond als het straks was afgeloopen, werden de orders plus het kwanselen over de kosten alvast gegeven terwijl de man nog niet eens dood was. - Dat is de ‘onmisbaarheid’ van de meesten onzer. Bij het graf en in de couranten wat opvijzelingen en deugdopsommingen.... en dan ‘le roi est mort, vive le roi.’
Er is nog een andere reden waarom ik deze Uw woorden letterlijk overneem; het is om de schoone hulde die zij inhouden aan uwe moeder. Klinkt het niet héérlijk wanneer een zoon, zelf een man van gerijpte jaren nu reeds, aldus getuigt van zijn moeder? Ik dacht daarbij aan een andere moeder, indertijd te G. woonachtig, en van wie integendeel getuigd werd, door ieder die haar kende, dat zij zéér geleerd was, dat zij dientengevolge er een eer in stelde te correspondeeren met allerlei mannen van wetenschap in binnen- en buiten-land. Weet gij wat van het interieur van die vrouw terecht kwam? Haar man, een algemeen bemind en hooggeacht hoogontwikkeld mensch raakte aan den drank tengevolge van de verwaarloozing waarin hij leefde. Als hij van zijn werk thuiskwam, was mevrouw zoo ijverig aan het correspondeeren, dat ze voor geen gezelligheid had gezorgd. Zoo werd des avonds de societeit zijn thuis. En de droeve gevolgen bleven niet uit. Wie staat waarachtig hooger in vrouwenwaarde, Uw onberoemde en ongeleerde moeder, of deze zeer vermaarde en zonder twijfel zeer ontwikkelde ‘Hilda van Suylenburg’ uit de werkelijkheid?
Ook alles wat gij omtrent de raadselen van het geloof schrijft beaam ik zoo volkomen. Als ik zijt gij orthodox opgevoed. Als gij ben ik tot dezelfde eind-overtuiging geraakt die gij aldus uitspreekt:
‘Het leven blijft toch altijd zoo'n raadsel, dunkt me.
Als men alles gaat ontleden wat is het dan anders dan een voortdurende worsteling en toch men houdt er zich zoo krampachtig aan vast. Misschien zullen we eens kunnen weten wat dat alles te beduiden heeft, dat onbegrensde wereldleed, waarvan ieder een deel krijgt, misschien zullen wij eens weten, waarvoor dat gezwoeg en lijden, met oogenblikken van genot en verpoozing, misschien wordt het ons duidelijk waarom dat alles gebeuren moet.
En soms voeren mij deze gedachten terug naar de gedachten eens kinds. Het kind ziet in alles waarin het zijn zin niet kan krijgen, niet naar hartelust kan doen zooals het hem gewenscht voorkomt, de hand eens wederstrevers die hem in zijn rechten verkort, om hem te doen lijden. Maar naarmate hij ouder wordt, naar die mate begint hij in te zien dat het meestal voor zijn bestwil is gedaan.
Zoo ook blijft bij mij de hoop, dat ook wij eenmaal zullen leeren begrijpen.’
Alleen het ‘krampachtig’ vasthouden aan het leven beaam ik niet onvoorwaardelijk. Gij hebt Uw huisgezin, Uw kinderen waarin gij voortleeft. Op dit oogenblik heb ik-óók veel dat mij bindt aan het leven. Maar ik kan mij niet voorstellen, dat ik zonder hen alléén zou wenschen voort te leven; een eenzame ouderdom schijnt mij vreeselijk. En bij elke ziekte, ook bij deze laatste toen de dokter alle hoop had opgegeven, heb ik steeds hetzelfde overwegende gevoel gehad: Goddank dat ik het ben en niet mijn vriendin. Veel liever ga ik zelve dood dan dat ik zonder haar zou moeten leven.
- Nu neem ik het slot over van Uw brief, een slot dat mij alweder woord voor woord uit het hart is geschreven:
Wat steekt de behandeling van Katholieken toch gunstig af bij Protestantsche zusters, tenminste zij die er ondervinding van hebben zeggen zóó. Het is ook geen wonder: de katholieke zusters zijn der wereld afgestorven, terwijl daarentegen de protestantsche zusters het zijn om de betrekking en om dikwijls fatsoenlijk aan een man te geraken. Wat kan dat geloof toch bergen verzetten en gelukzalig hij die zoo vast overtuigd is.
Wat moet men toch niet een eerbied, bewondering en respect hebben voor zooveel opoffering voortkomende uit zoo groot een geloof.
In de eerste plaats moest ik lachen omdat gij-man-zijnde-daar zoo eerlijk-wáár den spijker op den kop slaat met Uw onbarmhartig-oprecht zinnetje: ‘Om dikwijls fatsoenlijk aan een man te komen.’ - Zoo is het precies. Ik zou U heel wat meisjes uit mijn stand en omgeving kunnen noemen, voor wie na jarenlang vergeefs in de werefd uitgaan de ‘zuster’-roeping een plotse aantrekkingskracht kreeg, vooral als zij weer net van een engagement tusschen een arts en verpleegster of een patient en een zuster hadden vernomen. Ik heb er eene gekend, die een onweerstaanbare ‘roeping’ van dien aard voelde op dertig-jarigen leeftijd ongeveer, om in een kliniek voor armen te helpen, waar een ongetrouwde dokter een paar maal in de week kwam consult geven. Ongelukkigerwijze verkoos de eveneens ongehuwde weldadige dame, die deze kliniek had bedacht, hare met ‘roeping’ vervulde hulpe geen ander werk op te dragen dan het baden van de zieken. Het helpen van den arts, het aangeven van verbanden enz., in één woord alles wat geschieden moest in tegenwoordigheid van den dokter, verrichtte de liefdadige oprichtster der kliniek liever zelve. Resultaat... na enkele weken was de ‘roeping’ bij mijn bekende dood als een pier, en trok zij zich terug van haar menschlievende kliniek-bezigheden, en
| |
| |
daarmede haar heure leelijkheid bepaald flatteerende coquette verpleegster-japonnetjes uit.
Daarenboven het ‘fatsoenlijk’ aan een man komen is ook zoo wáár voor de categorie van dames door mij bedoeld. Zij zijn, na eenige seizoenen te vergeefs te hebben ‘uitgegaan’, na te hebben gereisd op badplaatsen en in dure hôtels, waar men het uitgaan-leventje voortzet, ten slotte te oud om nog van die zijde te kunnen hopen op succes. En zij zijn te voornaam om zich in eens in een andere wereld, een andere omgeving te werpen, waar zij andere mannen leeren kennen dan die uit haar eigen klein kringetje. Alleen de verpleegster-wereld biedt die gelegenheid onder het zeer voorname en gedistingeerde mom der zelf-opofferende liefdadigheid, zich in eens te ‘encanailleeren’ met, doktoren en medische studenten. - Maar genoeg hierover, laat mij den aanhef releveeren van Uw betoog. Juist zóó is het m.i. Juist omdat de nonnen van de wereld zijn afgestorven door een onverbreekbare belofte, juist daarom zijn zij zoo onwaardeerbaar in ziekte-gevallen. Bij haar moet de vrouw zich zelve dooden om het kleed der liefdezuster te mogen dragen. Daargelaten of de R.K. kerk die dat van haar eischt daaraan goed doet of niet - dat is een geheel aparte questie - is het resultaat in elk geval dat zij daardoor los is van de wereld. - Zelve heb ik in Bonn niet alleen uit eigen ondervinding, maar vooral uit aanschouwen, staaltjes bijgewoond van toewijding en blijmoedige zelfverzaking- (iets wat men in diaconessen m.i. te véél mist blijmoedigheid) die mijne oorspronkelijk zeer weinig met een R.K. hospitaal verzoende omgeving van eerbied en bewondering vervulden. - In dit zelfde nommer komen eenige gedachtenwisselingen voor aan het adres van Regina waarin de R.K. worden aangevallen. Het is niet aan mij, die niet Roomsch ben, hen in bescherming te nemen, alware het alleen omdat ik daarvoor te onvoldoende op de hoogte
ben van den R.K. godsdienst. Maar waar een dezer correspondenten het bekende verwijt maakt aan de R.K. kerk, dat zij zoovele vrouwen in kloosters ‘aan de maatschappij onttrekt’ daar zou ik haar willen vragen of zij zich ooit heeft verdiept in hetgeen nonnen doen in die kloosters vóór de maatschappij - óók de protestantsche.? - Als ziekenverpleegsters en onderwijzeressen zijn zij overal ter wereld werkzaam met een toewijding en liefde, die geen moderne nuttigheidsdame haar zal verbeteren. In Suriname is een nonnenschool waar allerlei meisjes een uitstekende opvoeding ontvangen, en negerkinderen, kleurlingen, Europeanen, zonder uitzondering worden onderwezen in alle takken van onderwijs. De diploma's moeten daarvoor dezelfde zijn als voor elk ander onderwijzer, volgens onze wetten. - In Fransch Guyana, in de afzichtelijke inrichtingen voor fransche gevangenen, heb ik een jonge zuster een walgelijken melaatschen misdadiger zien verplegen te midden eener ruwe omgeving van soldaten en veroordeelden - In Bonn was ik getuige van eene andere toewijding, die eener aanvallige zuster aan een door zijn eigen smerig leven door een afschuwelijken kanker aangetasten ouden vuilpoets. In datzelfde hospitaal was een afdeeling voor oude arme mannen en vrouwen, die er tot hun dood toe werden verpleegd. Men moest zien hoe aandoenlijk-zachtaardig die zusters deze afgeleefde, gebrekkige, onappetytelijke wezens hun voedsel aan den mond brachten, in bed hielpen etc. Men versta mij wel, ik zeg niet dat er ook onder protestanten geen toewijding zou zijn of liefdevolle verpleging, ik protesteer alleen tegen het onzinnig beweren dat nonnen nuttelooze wezens zijn ‘aan de maatschappij onttrokken.’ En ik ben vast overtuigd dat alle moderne nuttige dames niet één honderdste zooveel nut brengen aan de maatschappij als de R.K. zusters die zich bewegen op allerlei verschillend gebied van
nuttigheid. Máár zonder aanstellerig lawaai. - Dit verbiedt inderdaad en, Gode zij dank, de R K. Kerk. - Die gedachtenwisselingen in dit nommer brengen mij metéén op uw vraag, of ik artikelen zou willen plaatsen over godsdienst; - welke vraag gij herhaalt in uw tweeden brief. Zeker wil ik dat. Gij ziet dat ik zoowel der R.K. Regina als hare bestrijders gaarne plaats inruim, en gij ziet uit die bestrijding zelve, dat deze questies van geloof steeds den lezers boeien! Ik zie dus uw artikelen met belangstelling tegemoet. - Wat dat tweede briefje aangaat, moet ik U alweer zeggen met uw eigen woorden hoe bijzonder goed gij mijn karakter hebt begrepen als gij schrijft:
‘De eene mensch leert de andere soms al heel gauw kennen, hetzij uit zijn spreken, hetzij uit zijn schrijven, en als ik uw karakter goed beoordeel, dan meen ik dal U in de eerste plaats een hekel heeft aan lafheid en halfheid.’
Inderdaad is dit zulk een uitgesproken karaktertrek in mij, dat ik ronduit erken daardoor heel dikwijls onaangenaamheden te hebben gehad met menschen, die mij overigens niet onsympathiek waren. Halfheid en lafheid zijn namelijk zulke ingeboren menschelijke en speciaal vrouwelijke eigenschappen, dat bijna iedereen dáármee is behept, zoodat ik, vooral toen ik jonger was, mij héél dikwijls stootte en ergerde aan hetgeen ik van lieverlede heb leeren begrijpen te behooren tot het gewone soort van met elkaar omgaan ‘om vrede te houden’ etc. - Mijne ouders bezaten diezelfde eigenschap óók, zoodat ik in dit opzicht anders en oprechter en onafhankelijker leerde denken dan de meeste menschen. Ook zij werden daardoor dikwijls verkeerd begrepen, en trokken zich dikwijls van anderen teleurgesteld terug. Mij is alle lafheid zulk een gruwel en zulk een weerzinwekkend iets, dat ik er evenmin aan kan gewennen als zij. Een van mijn naaste bekenden, wier verloofde niet in de kerk wilde trouwen, alleen op het stadhuis, maakte veertien dagen vóór het huwelijk, toen alles onvermijdelijk was vastgesteld, toen haar verloofde alle pogingen van den op het voorname huwelijk azenden predikant hem van meening te doen veranderen had teruggewezen, zoodat het feit volkomen vaststond, een visite bij een vriendin, in wier Haagsch-mondain-orthodoxe-oogen het onomstootelijk was, dat zij wèl zou trouwen in de kerk, aangezien het in den Haag zeer ‘burgerlijk’ is dit niet te doen. - Zij vroeg dus: Bij wien trouw je? Waarop de bruid - zij zelve vertelde het mij - antwoordde: ‘Dat weet ik nog niet,’ en er over heen praatte. Op mijn vraag waarom zij dit had gedaan inplaats van de zaak uit te leggen, kreeg ik ten antwoord: ‘Ik durfde niet goed; ik dacht dat hoort ze later wel van zelve.’ -
Dit soort lafheid teekent m.i. zoo goed die waaruit den gewonen dagelijkschen omgang bestaat. Niets durven en niets zeggen. Dan is men ‘lief’. Ditzelfde persoontje heb ik met hetzelfde ‘lieve’ glimlachje op het eene diner hooren verzekeren, dat ze nóóit wijn dronk, en op het andere (in een andere omgeving natuurlijk) dat ze dolveel hield van een lekker glas fijne wijn, precies naar gelang van den meneer die naast haar zat, de een onthouder in principe, de ander er op gesteld zijn aanstaand nichtje eens te tracteeren. - Zulke karakters vind ik degoutant. Maar ik weet sinds lang dat ‘men’ ze ‘lief’ vindt, omdat onoprechtheid en leugen veel verder reikt in den oppervlakkigen dagelijkschen omgang van ‘bekenden’ dan een oprecht moedig van de algemeene opinie afwijkend oordeel, of een eerlijke bekentenis.
- Ik wil, omdat ik U niet nog méér plaats mag geven in deze correspondentie, op het mij gezonden boekje nog nader terugkomen. Veel dank er voor. Ik trachtte U door dit uitvoerig antwoord te toonen hoe welkom Uw brieven mij zijn, al leek ik door dat lange zwijgen onverschillig misschien in Uw oogen. -
Unicum II, Moeder II, Beb. - Ik neem Uw drie pseudoniemen tegelijk, opdat er geen verwarring ontsta. Ja zeker lieve mevrouw, Uw drie vorige brieven ontving ik, en ik kan me best begrijpen, dat U mij dien vierden nazondt omdat U maar steeds niets van mij hoorde. Lees s.v.p. het begin van mijn correspondentie aan Noord, en U hebt de oplossing van mijn lang stilzwijgen. Het is zulk een veelbewogen tijd geweest voor mij die eerste maanden na mijn herstel, waarin ik van alles tegelijk had te doen, en bovendien nog heel weinig sterk was, terwijl de doktoren er natuurlijk op aandrongen dat ik zooveel mogelijk van de buitenlucht profiteerde. Vandaar dat ik wel genoodzaakt was sommigen langer te laten wachten op antwoord dan mij lief was.
Enfin, dat is nu alles geleden en afgeloopen. Ik begin met Uw laatste schrijven, om U gerust te stellen in de eerste plaats, dat de uitgever alles zoo geregeld mogelijk
| |
| |
doorzendt; vandaar dat ik, in het belang der geregelde opzending, aan de correspondenten dezen voor hen gemakkelijkeren en goedkooperen weg heb voorgeslagen. Uw schrijven aan mij direct ontving ik eveneens, dus in het geheel vier brieven. Waar nu in de gedachten wisselingen een paar inzenders tegen de R.K. Kerk schrijven, en een derde nog een artikel heeft toegezegd over zijn indrukken van den H. Pieter te Rome, welke tegenovergesteld zijn aan die van Regina, daar wil ik ook uwe meening eveneens plaats verleenen in uw eigen woorden.
‘Ik zou toch zoo graag Regina eens kennen leeren, ik zou haar zoo graag eens schrijven, en haar zeggen dat ik het zoo volkomen met haar eens ben over het R.K. geloof, de menschen schelden en veroordeelen en ze weten er niets van; ik durf het niet aan, wel wat mijn durven aangaat om voor mijn gevoelen uit te komen dat niet lieve Freule, dat is het niet dat durf ik ten allen tijde tegen ieder, maar ik bedoel, ik ben niet zoo geleerd en geletterd, om een stukje in de Lelie of liever aan haar in de Lelie een open brief te schrijven wat ik dolgraag deed. Ziet U geen kans Regina eens te laten weten ik het zoo eens ben met haar.’
Waarom zoudt U niet evengoed als elk ander uw meening doen weten aan Regina in de gedachtenwisseling in een open brief? U ziet dat anderen evengoed het doen, en van U, een protestante, zal het haar zeker genoegen doen waardeering te ondervinden. Mij gaat het juist zooals U, ik ben overtuigd dat het schelden en schimpen op de Roomschen voortkomt uit onwetendheid maar óók uit jaloezie op de eenheid en de macht van hun Kerk tegenover het door eigen onderling gekibbel ondergaande protestantisme. En wat durven aangaat, denk ik ook zoo als U. Toen ik in Amsterdam kwam wonen voor de Telegraaf, vernam ik daar tot mijn groote verbazing van een mijner zeer intieme bekenden, dat ik volgens ‘men’ in stilte Roomsch zou zijn. Alsof ik dan niet vóòr alles mij zou haasten het openlijk te worden, in plaats van zoo laf achterbaks in stilte!! Wat een lafheid om in 't geheim zooiets ernstigs als een geloofsverandering te beknoeien, als ware het iets om zich voor te schamen! Uw waardeering van mijn stukje over Allerzielen was mij uit dit zelfde oogpunt van waardeering voor de Roomschen zóó aangenaam, dat ik Uw woorden (uit Uw derden brief) letterlijk citeer:
Allerzielen in de Lelie, o Freule dàar hebt U mijn hart mêe gestolen, ik vind het met U zoo jammer dat er hier in Holland niets geen werk gemaakt wordt, of liever gezegd herdacht wordt, ik ben protestant, maar toen ik voor 't eerst een Kruisweg bijwoonde in de Kapel van St Jean de Deo hier, was ik bepaald zéer aangedaan; en ik, die heelemaal niet gauw de tranen bij de hand heb, was geheel van streek n.l. ik kon zoo lang als 't duurde mijn tranen niet weerhouden, en gaf ze maar den vrijen loop; 't was de eerste keer, en sedert ben ik altijd gegaan naar den Kruisweg bij de Br. de Deo, en ben altijd nog even aangedaan; nu hebben wij Protestanten geen Kruisweg maar er kon toch ook zoowat gedaan worden om onze geliefde dooden te herdenken.
Het is ergerlijk - ik kan er geen ander woord voor vinden - zoo bang als de hollandsche protestanten zijn voor een of ander mooi gebruik, alleen omdat het stamt uit de R.K. Kerk. - Ik heb eens met een der steunpilaren van het Calvinisme en van Kuijper een gesprek gehad over het vervelende en slaapwekkende van onze dorre doode soort van ‘preeken.’ Dat de meeste dominees maar een héél middelmatig talent hebben, kunnen zij niet helpen; het spreekt van zelf, dat er slechts hier en daar op aarde een of ander redenaars-talent te vinden is zoo groot, dat het den hoorder zondag aan zondag een anderhalf uur achtereen boeit en pakt.
Maar is het God-eeren (en dáárvoor gaan we toch óók naar de Kerk) dan niet evenzeer gelegen in het zingen der gemeente, in koor-gezang, in den lieflijken en stemmenden aanblik van de Kerk, het Gebouw waar God heet te wonen toch.? - Ik kreeg de wind van voren toen ik zulke wenschen durfde uitspreken, op mijn toenmaligen jeugdigen leeftijd. - Dat was alles ‘uit den duivel’, omdat het ‘Roomsch’ was. Kan het enghartiger? Ander voorbeeld. Ik ben aangenomen in de deutsch-evangelische gemeente in den Haag, omdat ik innerlijk werd afgestooten reeds toen, door het in die dagen in vollen gang zijnde getwist tusschen doleerenden en Ned.-Hervormden. Deze, uit duitschers bestaande gemeente, belijdt het orthodox-christelijk geloof, maar, waar de hollanders Calvinisten werden, daar bleven de duitschers Lutheranen; het verschil bestaat in het behoud van vele R.K. gebruiken, een altaar, een rouw-versiersel in de lijdensweken, een veel grootere plechtigheid bij het gebruik van het Avondmaal, in één woord allerlei vormen, die met het geloof niets te maken hebben, maar, evenals dit in de Engelsche high-church het geval is, den zoekende veel meer stemmen en treffen dan ons koud, eindeloos ‘preeken’ zonder eind. Welnu, een onzer intiemste vrienden, iemand die zich in die dagen bijzonder voor mij interesseerde, en alleen om mijnentwille naar de duitsche kerk ging, heeft mij, van wege de ‘Roomschheid’ van die gebruiken, gesmeekt, mijn plan op te geven mij te laten aannemen daar. En hij was daarbij een even waarachtig-geloovig, als hoog-ontwikkeld man; maar een echte Calvinist. - Mijne overleden moeder had in hare kamer een van die door hunnen eenvoud juist zoo sprekende marmeren kruisen hangen, die men, althans vroeger, en misschien thans nog wel, kon koopen bij de Hernhutter-Broeder-gemeente in Zeist. Als zij dominees
op bezoek kreeg, protesteerden zij steeds met een soort verontwaardiging tegen die ‘Roomsche’ versiering, ofschoon zij altijd het antwoord moesten schuldig blijven op de vraag mijner moeder: Is dan het kruis van Christus niet ook voor ons orthodoxe protestanten het middelpunt van alles? Een hunner ging zelfs zoover, dat hij zich in fanatieken ijver aanbood die Roomsche ‘afgoderij’ stuk te gooien, waarop mijne moeder hem beleefdelijk maar beslist raadde zich voortaan met zijn eigen zaken te bemoeien. - Van een dergelijke kinderachtige vijandschap tegen Rome lééft het hedendaagsche protestantisme eigenlijk nog alléén; het modernisme is op dat punt nog erger dan de orthodoxie. - Natuurlijk ook, want het vage modernisme heeft geen houvast in zijn eigen, en is dus nog jaloerscher op de eenheid der R.K. Kerk dan de orthodoxie, die zich althans bouwt op de Goddelijkheid en het Zoenoffer van Christus als geloofsgrond.
In Uw tweeden brief constateerde ik met véél genoegen dat de toilet-rubriek U zoo bevalt, en ik hoop, dat U van de aangeboden gelegenheid tot vragen ruimschoots gebruik zult maken. Het is een feit, dat heel veel menschen raad wel eens noodig hebben in dat opzicht en moeten lééren zien. - Wat zijt U flink op dat punt operaties! Ik zou het vreeselijk vinden als het met mij zou moeten gebeuren, van wege de chloroform En ik vind het bepaald een rust door de doktoren te weten, dat het bij mij onmogelijk is voortaan ooit zoo iets te probeeren om mijn hart. De doktoren zijn altijd zoo gauw met het aanraden van operaties; tot hiertoe heb ik er nog nimmer aan behoeven te gelooven, maar ik ben bepaald blij nu voortaan te weten, dat zij het mij nooit kunnen aanraden te eeniger tijd. - Zoo is alles ergens goed voor, ook zelfs een hart-kwaal! - Ja, ik ben óók geen heldin in het kiezentrekken, als U dat kan troosten. En een tandarts vertelde mij eens, hoe hij een generaal bij zich had gehad den vorigen dag, die in Indië meermalen voor het vuur heeft gestaan maar bijna huilde van angst bij het vernemen van het vonnis: Uw kies moet er uit. Het is gek, want het duurt toch eigenlijk maar één kort oogenblik, maar het is een feit, dat kiezen- en tandentrekken voor bijna elk mensch het grootste schrikbeeld blijft van alle ongesteldheden.
- Uw eerste brief uit Scheveningen kreeg ik óók in goede orde, en al Uw vriendelijke woorden daarin, naar aanleiding van mijn herstel, waardeer ik ten hoogste. Zooals ik niet genoeg kan herhalen, het is zulk een heerlijke verrassing voor mij zooveel liefde en belangstelling te hebben mogen ondervinden bij deze gelegenheid, van de abonnè's en lezers der Lelie. - Ik kan niet genoeg herhalen, dat dit mij een nieuw gevoel van lust en liefde tot mijn werk heeft gegeven. - In Scheveningen zou ik-persoonlijk nooit graag lang zijn, óók al omdat ik de zeelucht niet goed kan verdragen, maar bovendien van wege het eentonige aan het strand-verblijf verbonden. De zee zelve is mooi, ofschoon zij mij altijd valsch aandoet, maar
| |
| |
ik vind het zitten aan zee vermoeiend, omdat men telkens voor den vloed wegmoet, en het wandelen door het mulle zand is m.i. een ware pláág. - Noordwijk is inderdaad wat natuurschoon betreft intiemer dan Scheveningen.
Lieve mevrouw, indien ik het intieme gedeelte uit Uw brieven niet aanroeren durfde, was dat om U-zelve, omdat ik vreesde, dat U het niet prettig zoudt vinden als iemand U herkende. Ik kan U niet genoeg verzekeren, dat ik U gelijk geef, óók in alles wat U mij schrijft uit Scheveningen dienaangaande. Het is véél verstandiger toe te geven en daardoor te winnen, dan boos te blijven over wat onveranderlijk is geschied. Bovendien - U zelve spreekt van een verandering ten goede. Ik twijfel er niet aan, dat Uw liefdevol moederlijk gedrag dat heeft te weeg gebracht, terwijl gij door haar niet te willen zien slechts verbittering hadt gezaaid Een goed voorbeeld, een lieve leiding, hoe véél kan dat niet bijdragen tot een blijvenden ommekeer, zooals gij die nu reeds constateert! Welk een heerlijke satisfactie voor U. En dan is het onschuldige kind er immers! Waarom zou het moeten lijden onder twisten en kibbelen, inplaats van te worden omringd met liefde en zon en warmte, al datgene wat een kind zoo noodig heeft! - Ik kan U niet zeggen hoe véél genoegen mij uw opgewekte brief deed om die reden. Voor uw sympathie met mijn: Kleine Zonden en de correspondentie aan Juvenis over Vrouwenkiesrecht veel dank. Die laatste trok de aandacht van een Indische courant waarin ik haar zag overgenomen; tot mijn genoegen, hoe méér vrouwen zooiets lezen, hoe beter, De meesten gaan mee op den verkeerden weg uit gebrek aan voorlichting. Nu moet ik, vóór ik van U afscheid neem, U nog in twee dingen gerust stellen, namelijk in de eerste plaats behoeft U zich nimmer te excuseeren over vele of lange brieven. Ik verzeker U dat ze mij hartelijk welkom zijn. In de tweede plaats behoef ik nimmer strafport te betalen op Uw brieven. Als U ze met een 12½ cts postzegel frankeert direct, of met een hollandschen,
door bemiddeling van den heer Veen, komen ze in beide gevallen terecht. De heer Veen zendt mij alles tegelijk dóór, en dan gaan de brieven op die manier mee.
Norma. - Uw brief ontving ik in orde. Door bemiddeling van den heer Veen. - Ik moet Uw bijdrage nog lezen. Met heel veel leedwezen zag ik, dat het nakomertje zoo vrij is geweest zijn mama te berooven van iets dat zij graag had willen houden. Gij raadt reeds wat ik bedoel? Maar met dat al zijt U toch te benijden! Ten minste zoolang de kinderen klein zijn! Ik zou zulk een verdriet hebben van hun grooter worden, dat ik om die reden wel eens dankbaar ben er maar gene te bezitten. - Gij zoudt zooveel lust hebben in de Lelie te schrijven aan Regina! Wel doe het gerust. Gij ziet in dit nommer hoe ook aan anderen die lust bekruipt. Er is plaats voor ieders meening, mits gezegd zonder scheldwoorden of beleedigingen.
Ja, ook in mijn oog maakt deze gedachtenwisseling en deze onpartijdigheid de Lelie interessant. De meeste, ik zou wel durven beweren alle bladen, zijn gewoonlijk partijdig, nemen alleen op van deze of die richting, en wat de redactie bevalt en hare meening weergeeft. Ik wil gaarne in de gedachtenwisseling elks meening plaats geven; afgescheiden van mijne eigene.
Lieve mevrouw, in antwoord op Uw vraag of ik het goed vind dat U mij Uw meening over die intieme questie hebt gezegd, wil ik U antwoorden, ik vind dat zóó uitstekend, dat ik niets liever zou doen dan Uw zinnen woord voor woord herhalen, indien niet Uw schrijven elders, dat U over zoo iets U niet in de Lelie zoudt willen uiten om het al te intieme ervan, mij weerhield uit vrees dus Uw vertrouwen te schenden. Want zeker, van Uw standpunt hebt U gelijk. Maar Uw standpunt is niet normaal. U zelve geeft dit toe. Laat mij U nog iets anders antwoorden: U hebt datgene gedaan wat ik, en de uitzonderingen met mij, niet hebben willen doen, omdat wij vooruit voelden, wat U nu te laat ondervindt. De groote meerderheid voelt dit niet, kan dat bedoelde zonder tegenzin ondergaan; de uitzonderingen niet. Ik hoop dat U mij begrijpt. Om bovengenoemde reden durf ik niet duidelijker zijn.
Uw instemming met de toilet-rubriek mag ik zeker wel in Uw eigen woorden overnemen. Zij deed mìj véél plezier:
Door omstandigheden bleef mijn brief liggen gelukkig eigenlijk, want nu kan ik U nog even mijn instemming betuigen met uw nieuw plan - moderubriek. -
Dit toch lijkt me bijzonder nuttig, want 't is verbazend hoe vrouwen uit den beschaafden stand, die toch m.i. over een zekere mate van kunstzin kunnen beschikken, (de hedendaagsche literatuur doet ook het zijne er toe) zoo echt onsmakelijk gekleed en gekapt kunnen zijn. Omdat het mode is, dragen ze het, en al staan de tegenwoordige winterhoeden met het afhangend regenafdak nòg zoo leelijk, (ik heb er nog geen gezien, wie het flatteert) ieder heeft zoo'n mooi dingetje op, en dan de kleuren, die soms haar vrouwelijk schoon moeten verhoogen. - Ook wat betreft uwe opmerking, om zich zoo lang mogelijk een smakelijk aanzien te geven, beaam ik ten volle.
Voor mevrouw Ovink-Soer neem ik Uw mededeeling over, dat hare novelle onlangs in dit blad verschenen (Mijn Zoon) U zoo sympathiek was. - Het is altijd aanmoedigend zooiets te lezen. Nogmaals vele excuses voor mijn wat lang zwijgen, en veel dank voor Uw brief.
Van de K. - Ik kan Uw brief nog niet in zijn geheel beantwoorden door plaatsgebrek, maar meld U alvast nu, dat gij zeer zeker Uw indrukken over den St. Pieter kunt samenvatten in een artikel voor de Lelie. ‘Want de onpartijdigheid van het blad gaat inderdaad zoo ver’, dat ik Uw indrukken met evenveel bereidwilligheid opneem als die van Regina; ook de mijne van den St. Pieter zijn zeer zeker anders dan de hare. Ik wacht dus Uw stuk met belangstelling. Denk er echter aan, dat ik iets, dat tot Regina is gericht, alleen kan opnemen onder gedachtenwisselingen; terwijl ik een afzonderlijk artikel, als de inhoud het meebrengt, plaats, evenals het hare, in het redactiegedeelte. Dit ter voorkoming van misverstand.
Een ander lezer schreef indertijd een artikel, dat ik door dien vorm ‘aan Regina’, alleen in de gedachtenwisselingen kon plaatsen.
J.H.D. - Inderdaad verstaat Regina hollandsch, want zij is een volbloed-hollandsche vrouw. Maar ik kan niet voldoen aan Uw wensch, haar dat couranten-uitknipsel te zenden, omdat ik principieel - wegens de tijdroovendheid voor mij - nooit zulke particuliere doorzendingen op mij neem. Wat men den een toestaat, mag men den ander niet weigeren. Ik ontvang heel dikwijls zulke verzoeken als het Uwe, en zou dus voor U nu geen uitzondering kunnen maken. Waarom echter richt gij U niet in de Lelie tot Regina.? De gedachtenwisseling staat voor U open en gij kunt in ditzelfde nommer zien en in die gedachtenwisselingen en in mijn correspondentie aan van de K., dat ik volkomen onpartijdig elke meening wil plaats verleenen. Echter moet ik U doen opmerken, dat gij in dat geval een minder beleedigenden toon (zonder eenige bewijsgronden aan te voeren) moet aanslaan tegen de R K Kerk, want ik wil geen stukken opnemen, die met recht R.K. geloovigen zouden grieven. Gij weet, dat ik er zoo over denk, wat elken godsdienst betreft, niet alleen de R.K. - Een billijk gesteld stuk echter (zie deze gedachtenwisselingen) wil ik met genoegen opnemen
Gij wilt mijne meening weten. Mijn waarde kapitein, die is, eerlijk gezegd, dat gij, als vele protestanten, redeneert over de R.K. Kerk zònder iets van haar af te weten. - B. v. waar gij er den brandstapel en inquisitie-tijd bijhaalt. En de calvinisten dan in diezelfde dagen!? En de contra-remonstranten en remonstranten? - Hebt gij wel eens gelezen hoe meedoogenloos de grondvester van het protestantisme in Holland, de groote Calvijn, te werk is gegaan tegen Servet, dien hij liet verbranden.? In de verzameling van rechts-zaken en processen, bijeengebracht onder den naam Der neue Pitaval, kunt gij het in Genève behandelde proces dienaangaande lezen Gij kunt dan zien hoe de protestantsche Calvijn den ongelukkigen Servet, die anders durfde gelooven dan hij, heeft gemarteld in de gevangenis, door hem niet eenmaal schoone kleeren te willen toestaan; en hoe hij, tengevolge van zijn overmacht in Genève, de rechters heeft gedwongen dezen zachtzinnigen onschadelijken
| |
| |
tegenstander te brengen op den brandstapel. - En dan, waar gij ‘ons geliefd vorstenhuis’ er bij haalt om de R.K. een smet aan te wrijven. Gij zult uit de vaderlandsche geschiedenis toch zeker wel weten, dat prins Maurits gedurende het twaalfjarig bestand geen schooner toepassing kende van den christelijken godsdienst, dan door het laten onthoofden van den grijzen onschuldigen staatsman Oldenbarneveldt - onder het motto godsdienst. Want prins Maurits was het hoofd der contra-remonstranten en Oldenbarneveldt van de remonstranten. - Zeker, in onze dagen kunnen de K.K. ons niet meer op den brandstapel brengen, maar even weinig kunnen de protestanten dat elkaar doen. Als gij echter slechts U herinnert de twisten der doleerenden en Ned. hervormden in Amsterdam, het schelden en schimpen van de Ned. hervormde dominees en de Kuijperianen onderling, geleid door ‘broeder’ Vos en ‘broeder’ Kuijper, wáár is dan het onderscheid met de roomschen?
Ik zou U nog kunnen zeggen waar gij boutweg zegt, dat elke Roomsche den Protestanten een kwaad hart toedraagt, dat gij U vergist, dat ik van menige R.K. heel veel liefde en goedheid heb ondervonden en heb zien bewijzen aan andere protestanten. Maar deze mijne bewering zal U niet overtuigen, daar gij blijkens Uw brief fanatiek anti-Roomsch zijt. Fanatieke geloovigen zijn overal in de wereld haatdragend tegen andere soorten van geloovigen, R.K. zijn dat óók, maar fanatieke ongeloovigen zijn evenzeer haatdragend en evenzeer eenzijdig. - Uit een zuiver eerlijk onpartijdigheids beginsel protesteer ik daarom tegen zulke ondoordachte beschuldigingen als de Uwe. Gij zegt dat de R.K. de vaderlandsche geschiedenis ‘partijdig’ leeren aan de kinderen. En is dan die van protestantsche zijde van minder partijdigen vorm? Leeren wij niet schimpen van kind af op ‘papen’, en de beeld-stormerij, en andere ruwe rooverijen heel braaf en goed vinden? Wordt ons Balthazar Gerards, die van zijn standpunt zich offerde voor zijn geloof niet afgeschilderd als een lage moordenaar wat hij niet was, alleen een fanatieke geloovige? En weet gij dat prins Willem-zelf zijn oudsten zoon liet in het R.K. Spanje in de handen der R.K., alleen uit staatkundige redenen, zoodat deze jonge man steeds R.K. is gebleven? Elke geschiedenis, die men op school leert is uitteraard partijdig; protestantsche en roomsche beide.
C.J.S. - Zooals gij ziet heb ik Uw gedachtenwisseling bereidwillig geplaatst. Niets zal mij liever zijn dan het vertrouwelijk schrijven, dat gij mij toezegt, te ontvangen. Ik veronderstel, dat het U niet aangenaam zou zijn indien ik op dezen brief nader inging, omdat hij eigenlijk is een toelichting op Uw stuk aan Regina; maar ik herhaal dat een nieuw schrijven van U, hoe uitvoerig ook, mij ten allen tijde zal welkom zijn.
Clio. - Zie s.v.p. Boekbeschouwing. Hartelijk gefeliciteerd met den gelukkigen afloop van dat ziekte-geval. Ik denk dikwijls dat het een wonder is, dat kinderen niet nog veel méér dergelijke ongelukken houden. Als ik ten minste bedenk, hoeveel kattekwaad wij uitvoerden, een broer en ik, in onzen grooten tuin, met klimmen, klauteren etc! In dat opzicht is het óók maar goed dat ik geen kinderen heb, want ik zou te angstig zijn misschien, en dat is voor kinderen, niet prettig. Vooral jongens moet men hunne vrijheid gunnen. - Ik wacht gaarne de beloofde bijdrage. - Vriendelijk dank voor Uw beide briefjes, en goede wenschen bij mijn herstel en later met het Nieuwe jaar.
Mevr. O. - Ik dank U zeer voor Uw lief schrijven. Alles in orde. Neen, heimwee heb ik nooit. Daarvoor ben ik te cosmopolitisch aangelegd. Maar ik kan mij heel goed begrijpen, dat men in Indië, in de binnenlanden vooral, dat verlangen voelt naar Europa en vaderlandsche gewoonten. In de tropen heb ik dat gevoel ook dikwijls sterk gehad. Maar zou dat niet komen omdat dáár ieder Europeaan zich een beetje balling voelt, hard werkend om terug te gaan, te repatrieeren.? Dat geeft aan het Indische bestaan zoo iets ongezelligs ook, zoo iets van voortdurend wisselen en komen en gaan.
Hier daarentegen is men omringd van een uit allerlei oorden der wereld saamgekomen menigte, die volstrekt geen haast heeft om weg te gaan, integendeel! De meesten amuseeren zich, de minderheid komt werkelijk om het klimaat alléén. - Met Kerstmis en Nieuwjaar trof mij juist zoo het verschil met Indië. Wij hadden hier namelijk prachtig zomerweer toen, en in Indië heb ik dat altijd iets tegenstrijdigs gevonden met zulke feestdagen, waaraan voor ons kou en liefst sneeuw is verbonden. Hier echter deed die zonneschijn juist zoo lieflijk, zoo vriendelijk. Zou dat niet komen omdat in Indië iedereen zoo'n dag eigenlijk een ‘lamme’ herinnering aan het vaderland vindt, terwijl hier daarvan geen sprake is. Dergelijke stemmingen werken terug van den een op den ander. Wij hebben zelve ons Kerstboompje, ofschoon wij-ook St: Nicolaas vieren. Het hoort er zoo bij, en stemt je zoo feestelijk. Dank voor Uw vriendelijke woorden aan mijn adres en voor Uw brief.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Nagekomen Correspondentie.
L.S. Hartelijke groeten. Wij schrijven deze week aan T.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|