| |
| |
Hoofdartikel
Vrouw en wetenschap.
‘Maar men moet niet vergeten, dat ten slotte een vrouw geen man is; beiden hebben hun eigene eigenschappen; en al kan men gemakkelijk in een vergadering bij meerderheid van stemmen uitmaken, dat zij gelijken zijn, ja zelfs (gehéél en al) gelijk, daar stoort de werkelijkheid zich niet aan.’
Prof. Dr. Jelgersma, (openingsrede Internat. geneeskundig Congres).
‘Een geleerde vrouw is een der grootste tegennatuurlijkheden.’
P.J. Bolleman van der Veen, (natuurhistoricus.)
Het artikel van Professor Blok over universitaire en wetenschappelijke studie, in verband met de al of niet geschiktheid der vrouw in vergelijking van den man, heeft heel wat pennen en tongen in beweging gebracht. Geen wonder ook, waar het zulk een druk besproken, veel overdacht en belangrijk vraagstuk geldt, behandeld door een bekend hoogleeraar, die door zijn betrekking jarenlang de beste gelegenheid heeft gehad, vrouwelijke en mannelijke studenten gade te slaan!
Het is mijn bedoeling niet, hier over bedoeld artikel een beschouwing te geven. Niets anders beoog ik dan een eenvoudige bespreking, zoo onpartijdig mogelijk, van hetzelfde onderwerp, naar aanleiding van eenige door den prof. geuite meeningen.
| |
| |
Ik moet allereerst zeggen, hoezeer het mijn sympathie wegdraagt, dat er op zoo'n flinke manier de algemeene aandacht op dit vraagstuk is gevestigd! Hoe bedroevend is toch nog de oppervlakkigheid en het volslagen gemis aan bevoegdheid, waarmee velen er een oordeel over durven uitspreken! En toch is het zóó noodig, terwille van een goede oplossing der vrouwenquaestie, dat allen zonder onderscheid er een juist en waar inzicht in hebben. Gedachtenwisseling over die quaestie kan ons héél wat in de goede richting helpen, maar.... dan moet deze ook tusschen bevoegden en dieper zienden plaats hebben dan tegenwoordig maar al te dikwijls 't geval is. Maar àl te veel menschen verklaren met beslistheid: ‘de vrouw is voor wetenschappelijke studie geschikt’, zonder zelfs te weten wat ‘wetenschappelijk’ beteekent!! Het lijkt mij zeer gewenscht, eerst even bij die oppervlakkigheid in het oordeelen stil te staan.
Vraagt men: ‘wat is wetenschappelijke studie?’ Dan wordt door die oppervlakkigen en onbevoegden geantwoord: ‘hetzelfde als hoogere studie’. En vraagt men hun: ‘wat is hoogere studie?’ Dan is het antwoord: ‘studie aan een universiteit of hoogeschool.’ Uit deze opvatting kunnen al heel vreemde en verkeerde begrippen voortkomen omtrent ‘wetenschappelijk’ en ‘hooger’. Want nu denken velen, dat èlke kennis per se zoo heet, áls ze maar is opgedaan aan een hoogeschoolgebouw. Terwijl er buiten dat gebouw géén ‘wetenschappelijke of hoogere’ studie mogelijk is! Heeft iemand een tijd lang college geloopen, van een professor les gehad, een universitaire inrichting als een laboratorium bezocht, een of ander als ‘hooger’ aangeduid examen afgelegd, en.... als toppunt van knapheid, een academischen graad behaald, (liefst een titel, die aanspraak doet maken op de benaming ‘zeer geleerd’) dan heet 't: ‘die heeft wetenschappelijke studies gemaakt’. En ‘die is er voor geschikt.’
Hoe is 't toch mogelijk, allerlei uiterlijke dingen als bovenstaande, vaak zelfs (o schandelijke oppervlakkigheid!) alléén een inschrijven aan de universiteit, als deugdelijke bewijzen te beschouwen voor hoogere of wetenschappelijke-studie-geschiktheid! Maar heeft men dan nooit gehoord van ‘klaargestoomde’ studenten; van ‘inpompen’ met behulp van een repetitor b.v.; dat eigenlijk niets anders is dan zoo gauw en zoo ‘dunnetjes’ mogelijk de noodzakelijke verzameling feiten op te doen, net zooveel als noodig is tot 't door een examen komen?
En bedenkt men niet, dat voor zúlk opzamelen een goed geheugen het voornaamste vereischte is, zonder veel meer? dat iederéén wel tot zoo iets in staat is als hij maar goed van buiten leeren kan en werklust heeft en taai geduld? Zelfs de eigenlijke beteekenis van ‘Studie’ en ‘Studeeren’ wordt maar al te vaak misbruikt in onze dagen, waar iedereen die maar een ietsje met 't hoofd werken moet, tot zelfs een tramconducteur toe, spreekt van ‘ik moet zooveel studeeren voor mijn beroep.’
O neen, écht studeeren, en échte wetenschappelijke studie is héel want anders! Dit is geen van buiten leeren en inpompen van feiten die een ander heeft opgezameld, en die ingegoten worden, alsof men een zuigeling volstopt met pap. Geen lediging van de doos opgestapelde ‘kennis’ op 't examen, zonder iets meer dan te laten zien hoe groot de voorraad ingestampte feiten wel is. Dit soort kennis is geen ware wetenschappelijke kennis. Het is maar schoolkennis, (schoolwetenschappen) al is het dan geen kinderschoolkennis meer, doch schoolkennis voor groote-menschen.
Wie dieper kijkt dan de oppervlakkigen en onbevoegden, die wéet dat echt wetenschappelijke studie oneindig meer vereischen moet! Deze vereischt zware, groote herseninspanning, een héel diep begrijpen, een eigen navorschen, een onverdeelde overgave van het gehééle verstand, een tot een deel maken van zijn eigen wezen. Géén ronddolen meer in de bovenste regionen, waar zooals voor ‘schoolkennis’ voldoende is, alléen de resultaten van door anderen gedane onderzoekingen maar zijn aan te nemen zonder veel nadenken. Maar een ontzaglijk dieper gaan, vér onder de oppervlakte der resultaten, vér buiten den cirkel der reeds gevonden dingen; zélf zien, zélf onderzoeken met groote scherpzinnigheid; zélf den weg gaan die tot 't vinden der resultaten heeft geleid, en zoo mogelijk nieuwe wegen ontdekken om de wetenschappelijke ontdekkingen met nieuwe vondsten te vermeerderen.
Onder de oppervlakte der feiten bevindt zich een uitgestrekte, belangrijke wereld; déze moet doorzocht worden en met overgave van het verstand worden bestudeerd. ‘Schoolkennis’-studenten zullen daar maar een vluchtig klein kijkje in nemen, en zich door anderen laten vertellen wat zij er van nóódig
| |
| |
hebben voor 't examen te weten; daar laten zij het bij. Doch de anderen gaan zelf in die wereld aan 't navorschen; en als zij van zoo'n zware onderzoekingstocht terugkomen, hebben zij wel een diepe inspanning ondervonden die hun gehéele wezen heeft aangepakt, maar zij voelen ook, dat de opgedane wezenlijke kennis tot een nieuw stukje is geworden van hun eigen ik, en hun persoonlijkheid rijker, grooter en voller heeft gemaakt. Deze navorschingen hebben ook tot doel de steeds grooter wordende weetdorst, uit innerlijke behoefte voortgekomen, te lesschen en te bevredigen; om het eigen inzicht in het gekozen studievak steeds exacter en dieper en uitgebreider te doen worden; en zelf dóór te dringen tot de onpeilbare diepten en onmeetbare hoogten en onzichtbare of vage horizonten, en te zien álles wat zich in die onmetelijke groote belangrijke wereld bevindt!
Werkelijke wetenschapsmenschen als deze laatsten zullen ook volstrekt niet meenen, wanneer zij het laatste universitair of daarmee gelijkstaand hooger examen hebben afgelegd, dat zij nu ‘klaar’ zijn, zooals zooveel ‘gestudeerde’ vrouwen schijnen te veronderstellen! Zij poseeren niet, zooals die vrouwen, laten niet zoo zien télkens als 't maar kan ‘hoeveel zij wel weten’, trachten nooit te overbluffen door allerlei ‘geleerde woorden’, (die natuurlijk totaal onbegrijpelijk zijn voor oningewijden, en onnoozelen beteuterd doen staan!) vinden niet ‘dat zij nu eens iets moeten praesteeren’ om de buitenwereld te doen zien, hoe knap ze wel door de studie zijn geworden, laten alles na wat speciaal voor de buitenwereld moet gedaan worden om opgang en reclame te maken. Zij vinden allen, dat zij na afloop van dat laatste examen pas aan ‘de eigenlijke studie kunnen beginnen’, dat al het voorgaande maar een voorbereiding is geweest. Als deze mannen eens van hún kennis hetzelfde gebruik voor de buitenwereld-reclame wilden maken, als menige vrouw van de hare, dan werden al die vrouwen in een oogwenk overschaduwd! Maar daar denkt een echt wetenschapsmensch niet aan, gelukkig voor de bedoeling dier feministen. (Is 't niet eigenaardig, dat vrouwen die het méest op den man aan te merken hebben, vaak het ‘fanatiekste’ zijn om hem na te volgen?! Wat volgt men na? Een leelijk, af keurenswaardig voorbeeld? O neen! Maar wel een mooi, edel, hoog ideaal. Is de man dit dus voor die vrouwen?! Tóónen zij niet, ondanks hun schetterende beweringen van zijn minderwaardigheid, dat zij hem integendeel zéér hoog stellen, en niets liever zouden willen dan precies te zijn als hij?)
Nogmaals, echt wetenschappelijke studie omvat ontzaglijk veel meer dan ‘schoolkennis’ ‘voor groote-menschen’ opdoen! 't Is de diepe gedachtengang, de ervaring en de redeneering die iets eerst wetenschappelijk maakt, (of de kennis nu wordt opgedaan aan een hoogeschool gebouw of daar buiten!) en die gedachtengang kan pas verkregen worden na jaren en jaren studie en diepe herseninspanning, na 't heele vak beheerscht te hebben. (Dat pas ingeschreven studenten daar meestal niet over meepraten kunnen, zal men toch wel inzien?) Ik haal hier ongeveer aan, wat een prof. op een zijner colleges tot zijn studenten zeide, toen hij eens niet tevreden scheen over de responsies: ‘Mag ik u allen opmerkzaam er op maken, dat wij hier hoogere studie moeten doen! 't Is niet voldoende precies op te teekenen wat ik hier vertel; en ook niet, nauwkeurig te “leeren” wat hier in dit door ons gebruikte boek staat. Búiten dit alles bestaat nog een uitgebreid studieveld; daarop geef ik u slechts een kijkje; maar aan u allen zélf is het, daarin eigen navorschingen te doen. Dát eigen onderzoeken, daar moet gij heen; wij moeten wetenschappelijk studeeren!’
Verder noemt men alleen datgene echt wetenschappelijk, dat volgens de strengste
verstandsinzichten (ik vestig hier speciaal de aandacht op!) logisch wáár en precies is. Gemoeds- of gevoelsfactoren mogen hier niet in meespreken. Zoo die er wél bijkomen, is het niet zuiver wetenschappelijk meer, doch wordt het ‘populairwetenschappelijk’; en hoe méer gevoelsfactoren er zich in mengen, hoe verder het zich van het echt wetenschappelijke verwijdert, om ten slotte onwetenschappelijk te worden.
Tot de strengste, zuiverste, echtste wetenschap behooren de natuurwetenschappen (hiertoe worden gerekend: plant-, dier-, delfstofen aardkunde, sterrenkunde, scheikunde, wiskunde, en andere). Bij deze wetenschappen wordt alléen aangenomen wat proefondervindelijk bewézen en aangetoond is; wat wezenlijk een waarheid is uit nauwkeurige, juiste proefnemingen gebleken. Men mag hiertoe geen enkele veronderstelling rekenen; en geen enkele fantasie-voorstelling, daar die niet op werkelijkheids bewijsgronden berusten.
| |
| |
De rest der wetenschappen bestaat uit hypothesen of onderstellingen, die slechts zoolang bruikbaar zijn, als nog geen proefneming is geslaagd welke de waarheid en juistheid er van bewezen heeft, al ziet men dan ook in de toekomst wel de mogelijkheid, dát zij eens zal slagen.
De natuurwetenschappen zijn de ‘exacte vakken’; en de andere, die dus niet behooren tot de strengste, zuiverste wetenschap, noemt men ‘abstracte of sagenvakken.’
Als iemand, vooral een man, het waagt te zeggen: ‘de vrouw is voor wetenschappelijke studie niet geschikt’, wordt hij of zij dadelijk beschuldigd van eigenbelang of partijdigheid! Men vat zulk een bewering dan haast altijd op als een persoonlijke subjectieve meening, voortgekomen uit een of andere persoonlijke beweegreden. En dan wordt zoo iemand verontwaardigd en boos toegevoegd: ‘wat zijt ge toch schandelijk “conservatief”! Ge wilt met opzet de vrouw voor “dom” uitmaken en haar alle toegangen tot ontwikkeling afsluiten! ge wilt de vroegere oude tijden weer terugbrengen, waarin de vrouw een arme, onwetende slavin was!’ En tot den man wordt nog dit er bij gevoegd: ‘dan kunt gij haar béter onderdrukken, nietwaar, en kan zij zich gedweeër onderwerpen aan uw lage, minderwaardige bedoelingen omtrent haar!’ - Maar mijn hemel, wannéer zal men dan toch eindelijk eens inzien, dat een dergelijke meening omtrent de niet-geschiktheid-der-vrouw voor echte wetenschap, héél best volkomen objectief kan gevormd zijn, uit werkelijkheidsbewijzen, zonder éénige beschamende beweegreden als eigenbelang! Wanneer zal men toch ophouden, den man te beschuldigen van onwaardige bedoelingen, zoodra hij een dergelijke meening als hierboven, uitspreekt! Hij staat immers niet meer op het lage standpunt der oude tijden; en, óók uit eigen ervaring, kan ik zeggen, dat hij thans slechts dát wenscht wat de vrouw wezenlijk ten goede komen zal, terwijl hij haar van harte ter zijde wil staan om haar dat goede te doen vinden. Weg dan voortaan met die al te vaak geuite, onrechtvaardige beschuldiging!
Dat de vrouw volstrekt géén ‘dom’ schepsel is, weet iedereen wel. Zij is stellig geschikt om ‘geestelijke kennis’ in het algemeen op te doen; de een meer, de ander minder, al naarmate ieders geestvermogens. Hier wensch ik dus niet over te spreken. Alléén over de vraag: ‘is de vrouw voor wetenschappelijke studie geschikt? even geschikt als de man?’
Legt men deze vraag velen feministen voor, dan antwoorden zij zonder aarzeling: ‘ja, even geschikt.’ En dan wordt er bijgevoegd op een toon van klem en vaste overtuiging, met een beslistheid die géén tegenspraak gedoogt: ‘dat heeft zij bewezen’. Hierop durf ik dan te antwoorden, in navolging van het aan het begin staande citaat van Prof. Jelgersma: ‘al wordt dit ook met meerderheid van stemmen op alle vrouwenvergaderingen beslist, daar stoort de werkelijkheid zich niet aan!’
Ik sta hier even bij stil. Die feministen beweren zoo zeker: ‘dat is bewezen’. Ik beweer van niet! Wát is er bewezen? Dat wezens, die door hun uiterlijk vooral, tot de vrouwen worden gerekend, aan een hoogeschool kennis kunnen opdoen; dat zij examens kunnen afleggen, met min of meer goeden afloop, die als ‘hooger’ worden aangemerkt; dat verscheidene vrouwen een academische studie ten einde hebben gebracht en eenigen een acad. graad hebben behaald. Verder, dat enkele vrouwen werkelijke, goede wetenschappelijke geschiktheid hebben getoond, b.v. Madame Curie, (maar de grootste hoop heeft nog niets dergelijks getoond!) Maar.... er is geen denken aan, dat dit alles het door den man getoonde evenaren kan.
Gretig ziet men dan ook uit, of er onder de jongere meisjes geen genieën op te sporen zijn; en is er een die de verwachting opwekt eenigszins op dat ideaal te zullen gelijken, dan worden álle zeilen bijgezet om haar te laten studeeren, om haar tot een reclame-pop te maken, die men triomfeerend in de toekomst kan ronddragen tot heil der vrouwenbeweging.
Haast altijd zijn de zoogenaamde ‘bewijzen’ voor de geschiktheid der vrouw voor wetenschappelijke kennis (óók wel geleerdheid geheeten) oppervlakkige uiterlijkheden, die bitter weinig zekerheid geven! En van zúlke dingen zegt men nu, dat ze deugdelijke bewijzen zijn!! Wat zeggen die ons; laten zij ons soms den weg en de pogingen en krachtsinspanning zien waardoor men tot de uiterlijke resultaten gekomen is? O, zij kunnen ons op zulk een dwaalspoor brengen! Ik denk hier o.a. aan de verklaring van een studente, dat haar professor zoo tevreden was over haar responsies en zulk een goeden dunk van haar kennis scheen te hebben. ‘En hij moest toch eens weten,’ voegde ze
| |
| |
er lachend bij, ‘dat ik dat maar door intuïtie weet! ik ráád er naar en 't is meestal goed. Maar als hij mij vroeg, hoe ik er aan gekomen was, dan zou ik heusch geen raad weten, want dàt weet ik zelf niet!’ Welnu, dan werd hier dus zelfs een hoogleeraar om den tuin geleid door een uiterlijk resultaat! (of dééd hij maar zoo?!...)
Er kan van géén ernstig, nauwkeurig onderzoek van het studievraagstuk sprake zijn, zoo lang er zoo oppervlakkig en partijdig, ja zelfs onnoozel, door velen over wordt geoordeeld. 't Moet eens uit zijn met beslissingen van ‘de vrouw is voor wetenschappelijke studie even geschikt als de man’, wanneer een of andere vrouw hetzelfde examenresultaat behaalt als een of andere man. Of van ‘de vrouw is voor studie beter geschikt dan de man’, als toevallig een vrouw van uitstekende geestvermogens een mooier resultaat behaalt dan een domme man. Of van ‘o, wat is de vrouw toch voor wetenschap geschikt!’, als een vrouw anderen heeft overbluft door een vloed van geleerd klinkende woorden, op gewichtigen toon geuit. Ook moet men een bewering als ‘de vrouw moet zware herseninspanning van jaren achtereen boeten met schade aan haar lichaam’, niet dadelijk verachtelijk verwerpen alsof 't de grootste lastering was. 't Schijnt wel, of zoo iets eerst zou geloofd worden, als alle studeerende vrouwen inéénzakten van zwakte en vermoeienis, en zich dóódsbleek met holle wangen en ingezonken oogen voortsléépten door het leven!! Eerst zúlke buitengewone, sterk in 't oog vallende, met geen mogelijkheid te loochenen teekenen kan men blijkbaar pas aannemen als ‘nadeel aan 't lichaam!’
En zij, die het lichamelijk nadeel zelf ondervinden? Och, meestal beseffen zij dat zelf niet; zóó weinig zijn meisjes gewoonlijk op de hoogte van wat hun eigen lichaam betreft; 't gaat soms zóó ver, dat zij de waarheid ontkennen der verschijnselen die een deskundige haar daaromtrent meedeelt. En weten zij het wèl, dan zwijgen zij er liefst over. Ze zijn véél te bang, dat de buitenwereld en kwaadwilligen zullen zeggen: ‘zij is voor studie ongeschikt’; want dat is voor háár synoniem met ‘dom; te stomp van hersenen om geestelijke kennis op te doen.’ En wat doet een vrouw al niet om de eer harer sexe hóóg te houden! Zóó angstig zijn zij, voor dom te worden uitgemaakt, dat zij zich háásten, zoodra maar het vermóeden bij haar opkomt dat iemand een opgedaan lichamelijk nadeel aan ‘ongeschiktheid voor studie’ zal toeschrijven, zelfs het begin van een kik daarover af te snijden met een snel: ‘maar dat komt niet door de studie!!!’
We mogen niet de vrouw oordeelen naar een of andere speciaal zwakke vrouw naar lichaam en geest. Maar evenmin mag dat gedaan worden naar een bijzonderheid als Madame Curie b.v.! Meet dan steeds met dezelfde maat, dát alleen is eerlijk! Niet naar uitzonderingen moet de vrouw worden geoordeeld, doch naar de meerderheid.
Onwetendheid, onnauwkeurigheid en partijdigheid brengen ons op een dwaalspoor, waarop o zooveel kwaad kan worden gesticht. Daarom, àf van dat verkeerde pad en den juisten, waren weg tot de oplossing van het vraagstuk der vrouwstudie gezocht!
Ik heb gedacht, eenzijdige onjuiste beschouwingen het best te kunnen vermijden, door éérst samen met een man het vraagstuk te bespreken. Vergelijkingen van mijn op studie-gebied opgedane ondervindingen en waarnemingen, met het zéér groote aantal door eigen ondervinding, waarneming en studie verkregen resultaten van den heer P.J. Bolleman v/d Veen (natuurhistoricus) hebben mij tot de conclusie doen komen, dat inderdaad de vrouw voor wetenschappelijke studie véel minder geschikt is dan de man. Wat deze meening betreft, moeten wij dus beiden Professor Blok bijvallen; ons beider waarnemingen brengen ons daartoe; zij bevestigen zijn opinie.
Die mindere geschiktheid komt voort uit natuurredenen, waaraan de vrouw zelfvolstrekt geen schuld heeft, en waarvoor zij zich nooit behoeft te schamen. (de natuur toch heeft daar een doel mee, dat iedereen niet anders kan erkennen als schoon; ik zal het daar later in een ander stukje eens over hebben). Zooals Professor Jelgersma in het citaat zegt, is een man niet hetzelfde als een vrouw, wát men daarover ook gelieft te beslissen. De man heeft zijn eigene, speciaal hém behoorende eigenschappen, evenals de vrouw háar eigene speciaal háar behoorende eigenschappen bezit.
Ik vestig er aller aandacht op, dat niet voor elke vrouw in het bijzonder geldt, wat voor ‘de vrouw’ in het algemeen wordt gezegd. Evenmin beteekent ‘de man’, hetzelfde als elke man. Er zijn specifiek vrouwelijke en specifiek mannelijke eigenschappen; en de eene vrouw is sterker specifiek vrouwelijk
| |
| |
dan een andere, evenals de eene man sterker specifiek mannelijk is dan de andere. Er zijn vrouwen met vele mannelijke eigenschappen, en mannen met vele vrouwelijke. Dat kan van elk individu in het bijzonder eerst bepaald worden na nauwkeurig onderzoek. Al naarmate een vrouw meer of minder specifiek vrouwelijk is, staat ze in nauwer of minder nauw verband met ‘de vrouw’. Net als een man verder of dichterbij ‘den man’ komt te staan naarmate hij minder of meer specifiek mannelijk is. Hiermee moet bij een beoordeeling wèl rekening worden gehouden!
Geschiktheid voor wetenschappelijke studie, of echte ‘geleerdheid’, vereischt mannelijke eigenschappen; daarom is de man er voor geschikt. Maar daarom is de vrouw, die een wezen is met andere dan mannelijke eigenschappen, daarvoor niet geschikt; haar eigen natuur wijst er op. Een geleerde vrouw is een tegennatuurlijkheid.
In zijn brochure ‘De moderne vrouwenbeweging, van een psychologisch-philosophisch standpunt bezien’, wijst Dr. Soesman den weg, dien we moeten gaan om tot een goede oplossing van het vraagstuk te geraken. Wij moeten geen gedéelten van een mannenlichaam vergelijken met stukjes van dat eener vrouw, maar wel een mannelijke en één vrouwelijke éénheid. Die éénheid strekt zich niet slechts uit tot het lichaam, tot de stof. Maar die gaat véél verder: zij omvat ook dat, wat ‘leven’, uitdrukking geeft aan de stof. Dit ‘leven’, dat wij ook ‘ziel’ noemen is juist de voornáámste factor in een eenheid waarmee men rekenen moet. Dit ‘leven’ maakt het grootste verschil uit tusschen twee eenheden (zelfs al zijn twee lichamen in hun bestanddeelen gelijk, dan nóg kan de ziel er verschil tusschen maken waarneer men de eenheden in hun gehéél beschouwt.)
Lichaam en ziel staan met elkaar in het nauwste verband; zij zijn volstrekt niet onafhankelijk van elkaar, zooals vaak wordt beweerd.
Daardoor komt het, dat een seksueel verschil van mannen- en vrouwenlichamen óok een seksueel verschil ten gevolge heeft in de ziel van den man en die der vrouw. En dit verschil in ziel wordt gevoeld in het verschil van beider geestes- of verstandsleven.
Dit vond ik ook vermeld in het boekje ‘Didactische ketterijen’ van Prof. Dr. Gaudig, die mij bevoegd toeschijnt een oordeel over deze zaak uit te spreken, daar hij, zooals de voorrede zegt, ‘als directeur van een middel bare meisjesschool en een seminarium voor onderwijzeressen een ruim veld voor experimenteelen opvoedkundigen arbeid tot zijn beschikking vond.’ - ‘Voor mij daarentegen staat het voorloopig nog vast,’ zoo schrijft hij, ‘dat de psychophysische erkenning van een seksueel verschil, deze scheiding (van het geestelijk leven van man en vrouw) tot een eisch der natuur maakt.’ En verderop: ‘Het kan niet wel zijn aan te nemen, dat een physisch en daarmee samengaand psychisch verschil zich niet zou openbaren door een uiteenloopen in het geestelijk leven.’
Welk verschil is er nu in de mannelijke en vrouwelijke ziel, welke ten gevolge heeft verschil in verstand en daardoor verschil in geschiktheid voor wetenschappelijke studie?
Het antwoord hierop geef ik ongeveer uit het mij daaromtrent meegedeelde door den heer Bolleman v.d. Veen: ‘De man is een dualistisch wezen, d.w.z. dat hij bestaat uit 2 wezens op zijn minst, welke hij geheel van elkaar afgezonderd kan houden, omdat zij onafhankelijk van elkander zijn; een gevoelsmensch, en een geestelijk-verstandelijk mensch. Deze factoren staan naast elkaar, de eene kan de rol van de andere overnemen, ze kunnen in elkaars plaats treden. Bij de vrouw is dat anders: de vrouw bestaat niet uit van elkaar onafhankelijke factoren. Wel is zij eveneens samengesteld uit een gevoels- en een verstandsgedeelte, maar die zijn zóó innig met elkaar vergroeid en in elkaar vermengd, dat zij onmogelijk van elkaar gescheiden kunnen worden. (Ze zijn tot een volkomen éénheid samengesteld.) De vrouw kan nooit één deeltje zuiver verstand zonder gevoel van haar eenheid afzonderen, zooals de man.’
Dit is de basis van de geheele zaak; de spil waar alles om draait.
Brengen we dit in verband met wat er in het begin van dit stuk over de beteekenis van ‘wetenschappelijke studie’ is gezegd. Hoe zuiverder en volkomener deze moet gedaan worden, hoe grooter en onvermengder verstandsfactoren er voor worden vereischt. De man kan, door de samenstelling zijner ziel, aan die eischen voldoen; de een beter dan de ander natuurlijk, al naarmate zijn verstandsgedeelte gróóter is. Hij kan zijn verstand dus onverdeeld aan de studie geven. De vrouw echter kan niet aan die eischen voldoen, daar zij onmogelijk in staat is, tengevolge der samenstelling harer ziel, haar verstand zuiver en onverdeeld te houden.
| |
| |
Overal en telkens komen zich gemoeds- of gevoels-deeltjes onder de geestelijk-verstandelijke mengen. Die kunnen er niet uit worden geweerd. Daar deze er voor echte, zuivere wetenschap niet bij mogen komen, is de vrouw van nature ongeschikt voor het streng-wetenschappelijke; (exacte vakken) min of meer geschikt voor het populairwetenschappelijke; en het meest geschikt voor het onwetenschappelijke. (waartoe haar geliefde fantasie- en feeën-voorstellingen behooren, welke het meest met de werkelijkheid en waarheid in strijd zijn.)
Wat een afmattende zware strijd heeft de vrouw te voeren om toch maar zoo zuiver wetenschappelijk als mogelijk is, te studeeren! 't Is een voortdurend gevecht tegen de gevoelsfactoren, die steeds door moeten worden verdreven en onderdrukt! Alleen dán wordt de studie haar vergemakkelijkt, wanneer het dingen betreft waarbij gevoel en verstand samen gaan. Maar ze wordt haar ontzettend moeilijk gemaakt daarentegen, wanneer het gevoel zich krachtig verzet tegen het als wáar aannemen van een of ander studiedeel.
Bij de vrouw kan een denkbeeld alleen dan postvatten in haar verstand, als haar gevoel dat toestaat. Dat gevoel is als een wacht, die ieder zich aanmeldend idee nauwkeurig onderzoekt: is het 't daarmee ééns, dan mag het 't verstand binnendringen, dan helpt het zelf mée om het er in te krijgen! Is 't er niet mee eens, dan volgt er óf een onmiddelijk ter zijde zetten er van, (zooals in de natuur van de vrouw ligt, en men ook ziet gebeuren bij onontwikkelden); óf wel (bij de ontwikkelde vrouw; en vooral bij de studeerende die wéet dat haar verstand de boventoon moet hebben,) een hevige strijd tusschen gevoel en verstandsgedeelte over de vraag wie den voorrang hebben zal! 't Gevolg van dien strijd is, dat de studeerende vrouw het denkbeeld slechts opnemen kan in een klein gedeelte van het verstand, en dat 't gevoel verder doordringen zóó belet, dat zij slechts oppervlakkige kennis verkregen heeft. Zij heeft dan hetzelfde resultaat bereikt als een man met middelmatig verstand: beiden konden niet het vereischte verstand geven, dat er voor echte wetenschappelijke kennis-verkrijgen noodig was.
Bij den man blijft het denkbeeld niet binnen de grenzen van zijn verstand: het overschrijdt die grenzen ten einde het geheele zieleleven te verrijken en mooier en grooter te maken. Zijn zieleleven is een gevolg van zijn verstandsleven. Dus elke nieuwe kennis, door het verstand verkregen, vergroot zijn persoonlijkheid, wordt een deel van hemzelf tot zijn geestelijk eigendom.
Als men dit nu vergelijkt met de oppervlakkige kennis welke de vrouw van dezelfde studie opdoet, dan ziet men dadelijk het groote verschil. Bij den man zijn de resultaten tot deel van hemzelf, tot zijn eigendom geworden. Bij de vrouw blijven ze ‘er bovenop liggen’, dringen niet tot haar eigen wezen door en verrijken hare persoonlijkheid in geenen deele.
Hieraan schrijf ik toe het voortdúrend, tot in den treure toe, repeteeren van al het geleerde, waarover Prof. Blok terecht in zijn artikel bericht heeft. Oppervlakkige kennis is gauw verloren, en is zij nóódig om een vak te kunnen beheerschen, om door een examen te komen, dan is er geen ander redmiddel tot onthouden, dan zoo vaak mogelijk repeteeren. Dat spoedig vergeten schrijven de meeste meisjes toe aan hun slecht geheugen; ik heb herhaaldelijk hooren klagen: ‘'t is zoo naar, dat ik zulk een slecht geheugen heb!’ (onbegrijpelijk, dat ze dààraan altijd de schuld geven, terwijl datzelfde geheugen in andere gevallen, buiten de studie, zoo goed onthouden kan; àls 't gevoel er maar bijkomt, of hoofdzaak is!)
Uit het verschil van zielssamenstelling komt ook voort ‘het gebrek aan logica’, dat men de vrouw zoo vaak verwijt. Alle beweringen hieromtrent kan ik m.i. het best duidelijk maken in deze woorden, uit een brief aan mij van een wetenschapsman geciteerd: ‘een psychologisch raadsel, n.l. het merkwaardig verschijnsel, dat de vrouw in 't algemeen op een slechten voet staat met de logica. Luistert men b.v. naar het betoog van een vrouw over een en ander sociaal of sociaal-ethisch onderwerp, dan loopt door een groot deel er van een logische draad; maar plotseling, zonder dat men er op verdacht is, wordt die draad afgeknipt en staat de logica met 't hoofd naar beneden en de beenen in de lucht, zonder dat de spreekster er zelf iets van bemerkt.’
Dit verschijnsel leg ik op de volgende wijze uit: de spreekster moest, om de logische draad te blijven vasthouden van het begin tot het einde, haar zuiver verstand volgen, maar als vrouw kan ze dat niet. Wanneer nu bij zulk een betoog ‘de draad afgeknipt wordt’, is onverwachts, voordat men en zijzelf er op verdacht is, haar natuurlijk wezen,
| |
| |
haar gevoel te voorschijn gekomen; het is het niet ééns met het verstand, en heeft zijn heerschappij willen terugnemen, door de logische reeks van oorzaak en gevolg plotseling te verstoren en verder de leiding op zich te nemen! De spreekster redeneert dan verder met haar gevoel als leidende draad, en verkondigt allerlei denkbeelden, die totaal niet kloppen met wat zij éerst heeft gezegd toen haar verstand nog de leiding had! Eérst was een kunstmatig, ‘aangepast’ wezen aan het woord; nu is 't haar eigen natuur, waaraan zij onbewust de voorkeur heeft gegeven.
Weer een oorzaak van niet-geschikt-zijn voor echt wetenschappelijke of zuivere verstands-studie.
Een andere hinderpaal voor goed wetenschappelijk studeeren is de vrouwelijke eigenschap, waarover Prof. Jelgersma het heeft gehad op het Intern. geneesk. congres: de vrouw verdiept zich graag in alle mogelijke kleine bijzonderheden, en daardoor ziet zij vaak ‘door de boomen het bosch niet.’ Deze eigenschap merkt men herhaaldelijk op als zij studeeren moet, o.a. bij 't maken van teekeningen op laboratoria. Alle bijzonderheden uiterst nauwkeurig, maar de hoofdzaak niet zien. Daardoor wordt er héél wat nuttige tijd aan nuttelooze nietigheden verspild!
Meisjes en vrouwen werken harder dan mannen, wordt er vaak beweerd. Ja, ze zijn zéér vlijtig en geven zéér veel tijd en herseninspanning en moeite aan de studie, maar.... al is de quantiteit der studie-uren dikwijls bij de vrouw grooter dan bij den man, de qualiteit der opgedane kennis staat bij hem tóch het hoogst.
Als we nu alles weer eens nagaan, dan zien we zoo duidelijk, dat de vrouw niet bestemd is voor het wetenschappelijk studiegebied. Om dáarop goede resultaten te bereiken, moet zij haar eenheid, haar eigen persoonlijkheid geweld aandoen, want zij moet die zooveel mogelijk aanpassen aan die van den man. En dat geeft een strijd en een inspanning, waarvan vele mannen zich geen begrip kunnen vormen! De moeìlijkheden beginnen, wanneer het vrouwen-ziele-leven ontwaakt, dat pas mét zich meebrengt haar specifieke vrouw-eigenschappen. Dán openbaart zich eerst het verschil met den man, die in dezelfde jaren van de ontwaking van zijn zieleleven een geheel ándere richting inslaat dan de vrouw. De strijd in de studie is voor een vrouw dés te zwaarder en afmattender, naarmate zij een grooter, dieper gevoelsleven heeft. Dit wordt voor haar een rem, en eindelijk de absolute rem, waarvoor zij moet blijven stilstaan al is haar verstand op zichzelf nóg zoo goed, en haar wil nóg zoo krachtig, (alleen dán kan zij weer een eind verder komen, wanneer door een of andere levensoorzaak het gevoelsleven zich uitbreidt; dán kan ook het verstand zich uitbreiden, maar.... in de richting toch altijd van die levensoorzaak.) Voeg bij die moeilijkheden en zware inspanning, de groote mismoedigheid die velen door 't niet bereiken van vurig gewenschte resultaten ondervinden, de angst voor examens welke toch de noodzakelijke kennis vorderen, en 't veel zwakker en teerder aangelegd vrouwelijk lichaam; en men ziet, dat dit alles niet anders kan voortbrengen dan nadeelige gevolgen voor de vrouw: overspanning en zenuwziekte. Háár zenuwen zijn speciaal ingericht voor het gevoelsleven; en zij moet er voor boeten, als zij die gebruikt op een terrein waar zij niet thuis behooren.
De natuur tóónt duidelijk door vele, véle verschijnselen, dat de vrouw niet behoort op het mannengebied van zuiver verstand. Zij is bestemd voor het gevoelsleven in de allereerste, voornaamste, gróótste plaats; het wezen der vrouw is liefde in den uitgebreidsten zin. -
JEANNE C.L. HELFRICH.
|
|